Adrianus Florisz werd in 1459 geboren in Utrecht en bezocht in Zwolle de Latijnse School. Hier werd hij beïnvloed door de Moderne Devotie: een stroming die streefde naar hervorming door een grotere innerlijke devotie en een dagelijks gewetensonderzoek, een praktijk die Adrianus zijn hele leven zou volhouden.
In 1476 ging hij in Leuven aan de universiteit studeren. Hij moet een zeer begaafd student zijn geweest, want hij kreeg de gelegenheid om langer door te studeren dan de meeste studenten. In 1490 rondde hij zijn studie in de theologie af.
Nog tijdens zijn studie werd Adrianus priester gewijd en ging hij doceren aan de universiteit. In 1490 werd hij hoogleraar in de theologie en daarna bouwde hij een grote reputatie op als docent. Hij leidde veel vooraanstaande theologen op. Zijn collegeaantekeningen werden gedrukt en gedurende tientallen jaren zouden er vele herdrukken volgen die heel West-Europa werden gelezen.
Zoals veel priesters in die tijd moest Adrianus zijn inkomsten uit meerdere functies zien te verwerven. Hij had verschillende functies in zijn geboortestad Utrecht en was daarnaast onder meer pastoor van Goedereede. Het was onmogelijk om deze werkzaamheden daadwerkelijk te verrichten naast zijn professoraat in Leuven. Daarom stelde hij vervangers aan die tegen een geringe vergoeding zijn werk overnamen.
Dat was in die dagen zeer gebruikelijk en er waren veel priesters en bisschoppen die zo veel mogelijk baantjes probeerden te verwerven om zo hun inkomen te verhogen. Tijdens de Reformatie was dit een van de belangrijkste punten van kritiek die de rooms-katholieke Kerk te verduren kreeg. Adrianus deed echter niet mee aan die zelfverrijking. Hij accepteerde de functies omdat dat nu eenmaal de enige manier was om aan inkomsten te komen – zijn hoogleraarschap was namelijk een onbezoldigde functie.
Toch nam hij zijn ‘nevenfuncties’ zo serieus mogelijk. De belangrijkste was die van deken van het kapittel van de Sint-Pieterskerk in Leuven. Daarmee had hij de leiding over alle priesters in de stad. Regelmatig riep hij hen bijeen om hen op een juiste levenswandel te wijzen. Dat was nodig want er waren bijvoorbeeld nogal wat priesters die er een vriendin op nahielden. Toen een van deze vrouwen besefte dat veel priesters de woorden van Adrianus ter harte namen, deed ze een poging om hem te vergiftigen en zo te voorkomen dat haar vriend haar in de steek zou laten.
Adrianus stond dus bekend als een man die zijn taken serieus nam en daarom is het ook niet helemaal uitgesloten dat hij inderdaad in Goedereede heeft verbleven, zoals de traditie wil. Mogelijk vond hij tijdens de academische vakanties even tijd om zich van de toestand van zijn parochie op de hoogte te stellen.
Als hoogleraar stond hij open voor de nieuwe ontwikkeling van het humanisme. Dit was een beweging die het klassieke Latijn uit de Oudheid bestudeerde. In de loop der eeuwen was het Latijn ‘vervuild’ geraakt met allerlei nieuwe academische termen en met invloeden uit andere talen. Daardoor was het moeilijk te begrijpen geworden. Humanisten zoals Desiderius Erasmus pleitten voor een terugkeer naar het klassieke Latijn waardoor ook de vertalingen van de Bijbel en de geschriften van de kerkvaders herzien en verbeterd konden worden. Dat had grote gevolgen voor het onderwijs en leidde tot felle discussies met oudere theologen die vasthielden aan hun bestaande opvattingen. Adrianus behoorde tot deze oudere generatie, maar wees de nieuwe inzichten niet zonder meer af. Hij probeerde zelfs om Erasmus tot hoogleraar te laten benoemen.
Adrianus’ kwaliteiten bleven ook buiten Leuven niet onopgemerkt. De integere theoloog werd in 1506 benoemd tot raadsheer van Margaretha van Oostenrijk die namens de minderjarige Karel V de Nederlanden bestuurde. Adrianus werd ook leraar van Karel waardoor hij vrijwel geen tijd meer had voor zijn hoogleraarschap in Leuven. Het verhaal gaat dat Karel vaak in Leuven verbleef op de Keizersberg, maar het is waarschijnlijker dat zijn opvoeding plaatsvond aan het hof van Margaretha die in Mechelen resideerde.
Zo werd hij vertrouweling van Karel V, zelfs zodanig dat deze hem belastte met een zeer delicate taak. Hij stuurde Adrianus in 1515 naar Spanje om met de oude koning Ferdinand, grootvader van Karel, te onderhandelen over de verandering van zijn testament. De koning had namelijk Karels jongere broer Ferdinand tot erfgenaam benoemd. Adrianus kreeg de taak om hem ertoe over te halen om Karel tot erfgenaam te benoemen. Dat lukte: toen Ferdinand in 1516 stierf, volgde Karel V hem op. Omdat hij nog in de Nederlanden was, droeg de kersverse koning het bestuur over Spanje voorlopig op aan Adrianus. Het zou twee jaar duren voordat Karel daadwerkelijk de Spaanse troon in bezit nam. Adrianus werd ondertussen benoemd tot bisschop van Tortosa, grootinquisiteur en kardinaal, posities die hij ongetwijfeld aan de invloed van Karel V te danken had.
In 1518 kwam Karel V eindelijk naar Spanje. Adrianus dacht naar Utrecht te kunnen terugkeren waar hij al een huis, het huidige Paushuize, had gekocht. Maar in 1519 ontving Karel V opnieuw een erfenis. Hij werd keizer van het Duitse Rijk moest daarom opnieuw Spanje verlaten. Ook nu liet hij het bestuur over Spanje aan Adrianus over. Die kreeg te maken met een opstand waaraan hij met een combinatie van militaire middelen en behendige diplomatie een einde wist te maken.
Daarmee had Adrianus Spanje voor Karel V weten te behouden: een feit van grote historische betekenis. Het zou gedurende de zestiende eeuw het machtigste land ter wereld worden. In Spanje is men het over het algemeen niet met deze zienswijze eens. Hier beschouwt men de opstand tegen Karel V als een protest tegen buitenlandse overheersing: de in Gent geboren Karel V werd als een vreemde overheerser beschouwd, net als die andere ‘Vlaming’ Adrianus Florisz.
Op 22 januari 1522 bereikte hem het totaal onverwachte bericht dat hij tot paus was gekozen. Hoewel hij kardinaal was, had hij niet aan het conclaaf deelgenomen. De Fransen stonden op het punt om Spanje binnen te vallen en dat hield hem als plaatsvervanger van de koning het meest bezig.
Het conclaaf na de dood van paus Leo X op 1 december 1521 verliep moeizaam. Geen van de aanwezige kardinalen kon de vereiste twee derde meerderheid verwerven. Daarom was de naam van Adrianus gevallen, die bekend stond als een vroom man, maar ook als een goed bestuurder. Wat hij in Spanje had klaargespeeld, had grote indruk gemaakt. Hervormingsgezinde katholieken hoopten dat hij een einde zou maken aan de misstanden in de Kerk.
Maar na zijn verkiezing klonk ook kritiek: hij had nauwe banden met de koning van Spanje, zeiden de Fransen. De Romeinse families die tot dan toe vele pausen hadden geleverd, voelden zich gepasseerd en in de curie vreesden velen voor hun baan: de nieuwe paus zou misschien wel zijn eigen mensen meebrengen uit het noorden. Zou hij trouwens wel komen? Dat de nieuwgekozen paus niet aanwezig was tijdens het conclaaf was nog nooit voorgekomen en het zou daarna ook nooit meer gebeuren.
Allerlei moeilijkheden, gebrek aan schepen, pest in de havens, hielden Adrianus maandenlang op. Pas op 31 augustus 1521 kon hij in Rome tot paus worden gekroond. Hij hield zijn eigen naam en werd zo paus Adrianus VI.
Onmiddellijk liet hij het werk aan diverse kunstwerken stilleggen. Niet omdat hij de renaissance-kunst met zijn voorstellingen van figuren uit de mythologie van Grieken en Romeinen heidens vond, maar ook omdat de pauselijke schatkist leeg was.
In zijn buitenlandse politiek streefde hij naar vrede tussen de twee grote mogendheden van die tijd: Frankrijk en Spanje. Samen zouden de christelijke landen ten strijde moeten trekken tegen de Turken, die hun rijk in Zuid-Oost Europa uitbreidden en inmiddels al Hongarije bedreigden. Hij gedroeg zich dus niet zonder meer als een aanhanger van Karel V, zoals iedereen had verwacht. Toch was het wantrouwen, zeker bij de Franse koning, zo groot dat zijn oproepen tot eenheid op niets uitliepen en hij uiteindelijk gedwongen was partij te kiezen voor Karel.
De grote kwestie van die dagen was natuurlijk het optreden van Maarten Luther. Hij had de wantoestanden in de rooms-katholieke Kerk bekritiseerd en en een aantal leerstellingen van de Kerk verworpen. Daarom had Adrianus’ voorganger hem in de ban gedaan. Ook de Rijksdag, de vergadering van Duitse vorsten en onafhankelijke steden, had Luther veroordeeld, maar deze veroordeling had nog geen gevolgen gehad voor Luther. Daarover vergaderde de Rijksdag eind 1522 in Neurenberg. Adrianus had een afgezant naar de vergadering gestuurd met een buitengewoon opmerkelijke boodschap.
Adrianus had de ideeën van Luther al afgekeurd toen hij nog in Spanje was: hij had zich met zijn afkeuring geschaard achter zijn vroegere Leuvense collega’s. Hij deed dat opnieuw, maar hij voegde er iets aan toe. Hij riep op tot een gewetensonderzoek – voor hem sinds zijn tijd aan de Latijnse School in Zwolle een dagelijkse gewoonte. Hij erkende dat er ernstige misstanden heersten in de leiding van de Kerk en dat die misstanden de gehele Kerk hadden aangetast. Zelf had hij het pausschap niet geambieerd, maar hij wist dat het zijn plicht was een einde te maken aan die wantoestanden en de leiding van de Kerk grondig te hervormen.
De erkenning dat er veel fouten werden gemaakt in de leiding van de Kerk was uniek. Pas Johannes Paulus II zou de fouten erkennen die in naam van de Kerk waren gemaakt, bijvoorbeeld tegenover de joden. De uitzonderlijke stap van Adrianus had echter een tegengesteld effect: Luther zag erin het bewijs dat hij gelijk had en zette zijn strijd tegen de rooms-katholieke Kerk voort. De aanwezige geestelijken waren verontwaardigd over de veroordeling die de paus over hen uitsprak.
Het weerhield hem er niet van om zijn hervormingsplannen uit te gaan werken. Uit heel Europa haalde hij geleerden naar Rome om deze hervormingen te bespreken. Ook de belangrijkste onder hen, Erasmus, nodigde hij uit, maar hoewel de paus alle moeite had gedaan om zo vriendelijk mogelijk te zijn voor Erasmus en hoewel deze sympathie had voor Adrianus en zijn pogingen tot hervorming van de Kerk, gaf hij geen gevolg aan de uitnodiging.
Uit het feit dat Adrianus zich met intellectuelen omringde om zijn belangrijkste doel, de hervorming van de Kerk, te bereiken, blijkt dat hij ondanks zijn grote politieke en bestuurlijke ervaring en kwaliteiten een professor bleef. Alle beslissingen die hij nam, werden uitgebreid gewikt en gewogen. Dat gaf in de curie, waar soms snelle beslissingen nodig waren, de indruk van besluiteloosheid. Ook wist hij niet goed de weg in de pauselijke bureaucratie, die gecompliceerder was dan welk bestuursorgaan in Europa dan ook.
Zo verzandden zijn initiatieven in de Romeinse bureaucratie in het wantrouwen tegen zijn persoon. Zijn dood, op 14 september 1523, maakte een einde aan zijn pogingen tot hervorming.
Het is overigens nog maar de vraag of hij erin zou zijn geslaagd om zijn hervormingen door te voeren als hij tijd van leven had gehad. De hervorming van de kerk in Spanje was gelukt dankzij het gezag van de Spaanse koningen. Zij legden de hervormingen van bovenaf op. Dat was niet de weg die de meeste hervormingsgezinden binnen de rooms-katholieke Kerk wilden bewandelen. Zij waren voorstander van een veel bredere aanpak: het bijeenroepen van een concilie.
In Rome ondervond hij trouwens hoe dan ook meer tegenwerking dan steun. De machtige familie De’ Medici was verbolgen omdat door de verkiezing van Adrianus ze van de pauselijke troon was verjaagd. Adrianus’ voorganger Leo X was afkomstig uit deze familie.
Met graagte ondersteundne de De’ Medicis allerlei propaganda tegen Adrianus. Hij werd voorgesteld als een cultuurbarbaar uit het hoge noorden. Dat was hij niet, maar de propaganda was sterker. Zijn opvolger Clemens VII was opnieuw een telg uit het geslacht van De’ Medici.