De kritiek van de reformatoren richtte zich ook op bepaalde praktijken die met de eucharistie verbonden zijn. Het Concilie van Trente zag zich genoodzaakt die te verdedigen.
Verder blijft de zegening die over brood en wijn is uitgesproken ook na en buiten de viering van kracht. Dat betekent dat het Brood naar de zieken mag worden gebracht en ook dat het ter aanbidding kan worden tentoongesteld (‘uitgesteld’) en in processie rondgedragen. Deze laatste praktijken zijn in de 12e eeuw ontstaan – en alleen in de kerk van het Westen. De orthodoxie kent ze niet maar heeft ‘in de plaats daarvan’ de verering van de iconen. Het is van belang dat de band van de aanbidding van het Brood met de viering van de eucharistie zichtbaar blijft; die laatste is namelijk de bevoorrechte plaats van de aanbidding, met als belangrijke momenten de opheffing na de consecratie en die bij de doxologie die het eucharistisch gebed afsluit.Ten tijde van de Hervorming werd dit opnieuw een punt. Vandaar dat in protestantse kerken, wanneer het H. Avondmaal wordt gevierd, zowel gegeten als gedronken wordt. Een principieel punt van verschil tussen katholieken en protestanten is het overigens nooit geweest. De katholieke kerk zegt alleen: om deel te hebben aan de vruchten van het sacrament is het voldoende om Christus onder de gedaante van brood alleen te ontvangen. 
Juist omdat het geen principieel punt is heeft Vaticanum II de mogelijkheid geopend onder twee gedaanten te communiceren, maar alleen voor bepaalde groepen en bij bepaalde gelegenheden (Algemeen Statuut van het Romeins Missaal 2002, 281-287).