Johannes van Ávila (6 januari 1500) was afkomstig uit een rijke Joodse familie in Almodóvar del Campo — zijn vader had zich bekeerd tot het christendom — en studeerde aanvankelijk rechten en later filosofie en theologie. Na de dood van zijn ouders erfde hij hun fortuin dat zij hadden verdiend met de exploitatie van zilvermijnen. Hij gaf het geld aan de armen en in 1527 ging hij naar Sevilla om van daaruit als missionaris naar het pas ontdekte Amerika te vertrekken.
De aartsbisschop van Sevilla wist hem er echter van te overtuigen dat zijn werkterrein in Spanje lag. Negen jaar lang predikte hij in Andalusië waar hij grote massa’s mensen bereikte.
Hij verzamelde een groep priesters rond zich met wie hij een leven van studie, gebed en armoede leefde. Zelf bezat hij een grote bibliotheek waarmee hij zijn preken voorbereidde. Hij wist een zeer divers publiek aan te spreken, maar nog belangrijker was dat hij ander predikanten opleidde.
Zijn veroordeling van wantoestanden in de hoogste kringen en zijn oproep tot hervorming bezorgden hem vijanden in diezelfde hoogste kringen. Hij werd voor de Inquisitie gedaagd en werd van 1531 tot 1533 gevangen gehouden. Daarbij moet worden aangetekend dat de Inquisitie in Spanje alle mystici wantrouwde als mogelijke ketters. In de tijd dat Johannes gevangen was, begon hij aan zijn belangrijkste werk ‘Audi filia’ en vertaalde hij de Navolging van Christus van Thomas à Kempis. Uiteindelijk werd hij vrijgesproken.
Johannes verzamelde na zijn vrijlating opnieuw een groot aantal volgelingen rond zich. Het waren vooral priesterstudenten voor wie hij een geestelijk leider was. Onder hen was ook Johannes de Deo. Zij werden docenten aan de colleges die Johannes stichtte en waarmee hij de vorming van de geestelijkheid en het niveau van het middelbaar onderwijs aanzienlijk verbeterde. Daarnaast stichtte hij de universiteiten van Baeza, Jerez en Cordoba.
In 1554 trok hij zich terug in Montilla, bij Cordoba. Hier maakte hij zijn belangrijkste werken af en schreef hij brieven. Verzoeken om bisschop en kardinaal te worden, legde hij naast zich neer.
Zijn bekendste werk is ‘Audi filia’. Het is het eerste ascetische en mystieke boek dat geschreven is voor een groot publiek. De volledige titel luidt ‘Luister, mijn dochter, naar de stem van je echtgenoot, Christus’. Het boek roept de gelovigen op te luisteren naar deze stem en niet naar de stem van de wereld en die van de duivel. Zij leiden de gelovige weg van het pad naar de volmaaktheid. Deze volmaaktheid is volgens Johannes van Ávila geen doel dat bereikt kan worden, maar een steeds voortgaande beweging in de richting van Christus.
Van Johannes van Ávila zijn 250 brieven bewaard gebleven. Ze zijn gericht aan onder anderen Teresa van Ávila, Johannes de Deo, Ignatius van Loyola, bisschoppen, wereldlijke leiders, maar ook aan eenvoudige mensen die hem vanwege ziekte of andere problemen om raad vroegen.
Daarnaast zijn onder meer preken van hem bewaard gebleven en zijn ‘Memoriales al concilio de Trente’. Hierin zette hij zijn ideeën uiteen over de hervorming van de priesteropleiding. Deze hebben een grote invloed gehad op de organisatie van de priesterseminaries die als gevolg van de besluiten van het concilie werden opgericht.
Johannes van Ávila was de centrale figuur van een van de eerste en belangrijkste groepen van priesters en mystici die zorgden voor een vernieuwing van het kerkelijk leven in Spanje.
In 1970 werd hij heilig verklaard. In oktober 2012 werd hij verheven tot kerkleraar door paus Benedictus XVI.
Verzamelde werken: L. Sala Balust (red.), Obras completas, 1952–1953, 2 dln.
Deze introductie in leven, werk en betekenis van Johannes van Ávila is mede gebaseerd op fragmenten uit: Joris Baers et al. (red.), Encyclopedie van de mystiek: fundamenten, tradities, perspectieven, Kampen/Tielt: Kok/Lannoo, 2003 en Dictionnaire de spiritualité ascétique et mystique: doctrine et histoire, dl 7.