Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Hans van Loon
Dossiers » Concilie van Chalcedon (451) » introductie » Het (vierde oecumenische) concilie van Chalcedon (451)

Het (vierde oecumenische) concilie van Chalcedon (451)

Voorgeschiedenis

De christologische controverse waarin Nestorius, aartsbisschop van Constantinopel (428-431), en Cyrillus, zijn collega uit Alexandrië (412-444), de hoofdrolspelers waren, was tot een voorlopige oplossing gekomen, hoewel het daar in eerste instantie niet naar uitzag. Het concilie van Efeze (431), onder voorzitterschap van Cyrillus, en het ‘conciliabulum’ onder leiding van Johannes, aartsbisschop van Antiochië (429-441), hadden elkaar afgewezen, en een poging van keizer Theodosius II om in hetzelfde jaar vertegen­woordigers van beide partijen tot een vergelijk te laten komen, was mislukt. Maar op aandrang van de keizer hadden Cyrillus en Johannes daarna alsnog gezocht naar een oplossing en waren zij in 433 tot overeenstemming gekomen op basis van de ‘Formule van hereniging’, een van oorsprong Antiocheense geloofsbelijdenis, die was aangepast aan de wensen van de Alexandrijnen.

De eenheid van Christus, die voor Cyrillus essentieel was, omdat het geïncarneerde Woord volgens hem zowel God als mens moest zijn om ons te kunnen verlossen, werd beleden. De controversiële titel Theotokos (Moeder van God) voor Jezus´ moeder Maria, die volgens de Alexandrijnse partij uitdrukking was van Christus´ eenheid, was aanvaard. En de leer van Nestorius was veroordeeld. Tegelijkertijd was het onderscheid tussen godheid en mensheid in Christus verwoord, iets waar de Antiocheense partij sterk aan hechtte.

Zolang Cyrillus in leven was, bleef de eenheid bewaard. Er dreigde weliswaar opnieuw een controverse, toen de leraren van Nestorius, Theodorus van Mopsuestia en Diodorus van Tarsus, ervan werden beschuldigd evenals Nestorius een scheiding tussen het eeuwige Woord en de mens Jezus onderwezen te hebben, maar Cyrillus liet zich overtuigen dat het niet juist was mensen die in vrede met de kerk waren overleden, alsnog te veroordelen.

Na zijn dood in 444 laaide de strijd echter weer op. Aanstichter was de oude, uit Egypte afkomstige abt Eutyches in Constantinopel, die de eenheid van Christus zozeer benadrukte dat het onderscheid tussen godheid en mensheid tekort werd gedaan. Zo zei hij dat de mensheid was als een druppel in de oceaan van de godheid, en dat de mensheid van Christus niet van hetzelfde wezen (homoousios) was als dat van ons mensen. En hij erkende wel twee naturen vóór ze werden verenigd in het geïncarneerde Woord, maar slechts één natuur na de vereniging.

Concilies in Constantinopel, Efeze en Chalcedon

Sinds Nectarius, aartsbisschop van Constantinopel (381-397), kende de hoofdstad een ‘permanente’ (endêmousa) synode: als er kerkelijke zaken te bespreken waren, kon de aartsbisschop van Constantinopel deze synode bijeenroepen, en alle bisschoppen die zich op dat moment in de hoofdstad bevonden, werden geacht eraan deel te nemen. Op zo’n permanente synode in 448 onder leiding van Flavianus, de toenmalige aartsbisschop, bracht Eusebius, bisschop van Dorylaeum, een beschuldiging in tegen Eutyches, wat er toe leidde dat de leer van Eutyches werd veroordeeld. Zowel Flavianus als Eutyches schreven een brief aan Leo (de Grote), aartsbisschop van Rome. Diens antwoord aan zijn collega in Constantinopel, bekend als de Tomus van Leo, speelde later, tijdens en na het concilie van Chalcedon, een belangrijke rol.

Eutyches was de peetvader van Chrysaphius, die veel invloed had aan het hof van Theodosius II. De keizer riep in 449 een concilie bijeen te Efeze onder leiding van Dioscorus, de opvolger van Cyrillus als aartsbisschop van Alexandrië, om de zaak van Eutyches te herzien. Dioscorus stond achter Eutyches, manipuleerde het concilie, dat Eutyches rehabiliteerde, terwijl het Flavianus en Eusebius van Dorylaeum veroordeelde, waarna beiden gevangen werden gezet. Flavianus werd zo slecht behandeld dat hij korte tijd later aan zijn verwondingen overleed. Toen paus Leo over het gebeuren in Efeze werd geïnformeerd, noemde hij het concilie een ‘Roverssynode’ (Latrocinium) en verzocht hij de keizer een nieuw concilie bijeen te roepen in Italië, wat deze weigerde.

De situatie veranderde echter, toen Theodosius II in juli 450 van zijn paard viel en aan zijn verwondingen overleed. Zijn oudere zuster Pulcheria huwde de generaal Marcianus, op voorwaarde dat hij haar maagdelijkheid zou respecteren, waarna Marcianus tot Augustus werd uitgeroepen. Het keizerlijk paar kondigde een nieuw concilie af, dat in september 451 te Nicea gehouden zou worden. De opening van het concilie werd steeds uitgesteld, omdat de keizer verhinderd was naar Nicea te komen. Daarop werd de plaats van het concilie verlegd naar Chalcedon, dichter bij Constantinopel, aan de overkant van de Bosporus. Het concilie werd geopend op maandag 8 oktober in de kerk van St. Euphemia. Er was een ongekend groot aantal bisschoppen aanwezig, al zal het aantal van 630 dat in de acta wordt genoemd, overdreven zijn. Paus Leo werd vertegenwoordigd door legaten: bisschop Paschasinus van Lilybaeum (op Sicilië), bisschop Julianus van Cos, een bisschop Lucentius en twee priesters. Paschasinus verving de paus als voorzitter van het concilie.

De leerstellige kwestie

Het concilie begon met een bespreking van de acta van het concilie van Efeze van 449, waarin de acta van de permanente synode van 448 waren opgenomen. Het keerde de beslissingen van Efeze om: de leer van Eutyches werd veroordeeld, Dioscorus werd op kerkrechtelijke (niet dogmatische) gronden afgezet, terwijl Flavianus (postuum) en Eusebius van Dorylaeum, die in 449 waren veroordeeld, werden gerehabiliteerd. Bisschoppen die te Efeze Dioscorus hadden gesteund, verwierpen nu het concilie van 449 en behielden daardoor hun zetel.

De keizer drong er via zijn afgevaardigden op aan dat het concilie een nieuwe geloofsbelijdenis op zou stellen om de leerstellige eenheid te bekrachtigen. De bisschoppen weigerden echter, omdat het concilie van Efeze van 431 dit expliciet verbood. Men kwam tot een compromis: er werd niet een nieuw credo geformuleerd, maar wel een ‘uitleg’ (ekthesis) bij het credo, die bekend geworden is onder de titel ‘definitie van Chalcedon’. De bisschoppen uit Illyrië en Palestina hadden vragen bij de Tomus van paus Leo, waarna er – met succes – tijd werd ingeruimd om hen ervan te overtuigen dat Leo’s brief in overeenstemming was met Cyrillus’ leer. Een eerste versie van de definitie – die helaas niet in de acta is opgenomen – werd door de pauselijke legaten niet aanvaard. Een commissie werkte daarna aan een nieuwe versie, die op 25 oktober in een feestelijke zitting en in aanwezigheid van Marcianus en Pulcheria door de bisschoppen werd ondertekend.

In eerdere sessies waren al andere teksten door het concilie officieel aanvaard. Om te beginnen de geloofsbelijdenis van Nicea (325) en de uitgebreide versie van Constantinopel (381). Ook stelde men zich achter het concilie van Efeze uit 431, dat onder leiding had gestaan van Cyrillus van Alexandrië (en daarmee verwierp men het conciliabulum). Verder werden ook Cyrillus’ tweede brief aan Nestorius (ep. 4) – die al door het concilie van Efeze (431) was aanvaard –, zijn brief aan Johannes van Antiochië (ep. 39), die de ‘Formule van hereniging’ bevat, en Leo’s Tomus gecanoniseerd.

De definitie van Chalcedon

De tekst van de definitie luidt:

1+4 Daarom leren wij allen, in overeenstemming met de heilige vaderen, unaniem,
2     dat wij moeten belijden één en dezelfde Zoon,
3     onze Heer Jezus Christus,
5     dezelfde volkomen in (zijn) godheid
6     en dezelfde volkomen in (zijn) mensheid,
7     waarachtig God en waarachtig mens,
8     dezelfde met een redelijke ziel en een lichaam,
9     één in wezen (homoousios) met de Vader wat betreft (zijn) godheid
10   en dezelfde één in wezen (homoousios) met ons wat betreft (zijn) mensheid,
11   in alles aan ons gelijk, behalve in de zonde,
12   geboren uit de Vader vóór de eeuwen wat betreft (zijn) godheid
13   en dezelfde in de laatste dagen, 14 om ons mensen en om ons behoud,
15   geboren uit de maagd Maria, de Moeder van God (Theotokos), wat betreft (zijn) mensheid
16   een en dezelfde Christus, Zoon, Heer, eniggeboren,
17   bekendgemaakt in twee naturen,
18   onvermengd en onveranderd, ongedeeld en ongescheiden,
19   waarbij het verschil tussen de naturen geenszins wordt opgeheven door de vereniging,
20   maar de eigenheid van elke natuur wordt bewaard,
21   terwijl ze in één ‘persoon’ en één hypostase samenkomen,
22   niet gespleten of gescheiden in twee ‘personen’,
23   maar één en dezelfde Zoon, eniggeboren,
24   God, het Woord, de Heer Jezus Christus,
25   zoals vanouds de profeten
26   en ook Jezus Christus zelf ons over Hem hebben geleerd
27   en zoals de geloofsbelijdenis van de vaderen ons heeft overgeleverd.

André de Halleux heeft in een artikel uit 1976 een scherpe analyse van de definitie gegeven. De ruggengraat ervan wordt gevormd door mannelijke accusativi, zoals het steeds terugkerende ‘dezelfde’ en woorden als ‘Zoon’, ‘Heer’ Jezus Christus’, ‘eniggeboren’, maar ook een aantal bijvoeglijke naamwoorden en participia, zoals ‘vokomen’, ‘één in wezen’, ‘geboren’. Ook ‘bekendgemaakt in twee naturen’ is ermee verbonden. De Halleux ziet verbanden met de geloofsbelijdenis die Basilius van Seleucië tijdens de permanente synode van 448 had geschreven en die eerder op het concilie van Chalcedon was voorgelezen als onderdeel van de acta. Ook daarin komt de uitdrukking ‘in twee naturen’ voor. Basilius had daarbij opgemerkt dat hij zijn geloofsbelijdenis had gebaseerd op de leer van Cyrillus van Alexandrië.

Drie zinsdelen, de regels 19-21, zijn niet op dezelfde manier met de ruggengraat verbonden. Het betreft vrouwelijke genitivi absoluti. De Halleux vermoedt dat deze drie zinsdelen, samen met de vier bijwoorden uit regel 18, onder druk van de pauselijke legaten zijn toegevoegd aan de eerste, niet bewaard gebleven, versie van de definitie. De eis van de bisschoppen uit Illyrië en Palestina om de Tomus van Leo te vergelijken met de leer van Cyrillus ziet De Halleux in de redactie van de drie regels terug, want het betreft de visie van Leo die met termen van Cyrillus is verwoord. Zo is regel 19 een vrijwel letterlijk citaat uit de tweede brief van Cyrillus aan Nestorius.

De definitie wil zowel de eenheid van Christus als het blijvende onderscheid tussen godheid en mensheid honoreren, en wijst enerzijds een aan Nestorius toegeschreven scheiding in twee personen af en anderzijds een aan Eutyches toegeschreven overaccentuering van de eenheid. Dit geldt ook voor de vier adverbia: ‘onvermengd en onveranderd’ keert zich tegen Eutyches, ‘ongedeeld en ongescheiden’ tegen Nestorius. Omdat ook Eutyches en Dioscorus ‘uit twee naturen (ek dyo physeôn)’ accepteerden, terwijl ze twee naturen na de vereniging ontkenden, was die uitdrukking, hoewel op zichzelf ook orthodox, onvoldoende onderscheidend. Het ‘in twee naturen (en dyo physesin)’ drukt explicieter uit dat er ook na de vereniging nog sprake is van twee naturen in Christus.

Van belang is ook dat er verschillende termen worden gebruikt om enerzijds de eenheid aan te duiden en anderzijds de onderscheidenheid van godheid en mensheid. De eenheid wordt verwoord met ‘hypostase (hypostasis)’ en ‘persoon (prosôpon)’, het onderscheid met ‘natuur (physis)’.

Kerkordelijke beslissingen

Nadat men ten aanzien van de christologische controverse tot overeenstemming was gekomen, werden in een aantal volgende sessies allerlei kerkrechtelijke zaken aan de orde gesteld. Zo moest Theodoretus van Cyrus Nestorius veroordelen om zijn bisschopsambt te behouden. En de veroordeling van Ibas van Edessa, uitgesproken op het concilie van Efeze van 449 vanwege een brief die hij tegen Cyrillus van Alexandrië en tegen zijn voorganger Rabbula van Edessa had geschreven, werd opgeheven. Zowel Theodoretus als Ibas kwamen op het vijfde oecumenische concilie van Constantinopel in 553 opnieuw ter sprake.

In totaal werden 28 canones aangenomen, waarvan de laatste het meeste stof deed opwaaien. Canon 28 bevestigt canon 3 van het concilie van Constantinopel (381), die Constantinopel ‘het nieuwe Rome’ noemt en zijn aartsbisschop de tweede ereplaats toekent, na de aartsbisschop van ‘het oude Rome’. Er werd nu aan toegevoegd dat de aartsbisschop van Constantinopel voortaan de metropolieten van Pontus, Asia en Thracië zou wijden. Noch de pauselijke legaten, noch paus Leo zelf accepteerden deze canon. Uiteindelijk heeft Rome wel de dogmatische beslissingen van Chalcedon aanvaard, maar het heeft zich blijvend verzet tegen canon 28.

Nawerking

Het grootste deel van de christenheid heeft zich achter de definitie van Chalcedon geschaard. Dat geldt voor de huidige Rooms-Katholieke Kerk, de Oosters-Orthodoxe Kerk en de meeste protestantse kerken. Na het concilie bleef er echter weerstand tegen de definitie, vooral in Syrië en Egypte, waar men het spreken over twee naturen na de vereniging nestoriaans vond. In plaats daarvan hield men vast aan één natuur na de vereniging, terwijl men tegelijkertijd de leer van Eutyches verwierp. Dit leidde in de zesde eeuw tot het ontstaan van afgescheiden kerken met een eigen bisschoppelijke structuur. Polemisch werden zij ‘monofysitisch’ genoemd, een term die zij zelf niet voor hun rekening namen. Tegenwoordig spreekt men daarom van ‘miafysitisch’. De kerken worden oriëntaals-orthodox genoemd.

Volgens de definitie van Chalcedon komen de twee naturen samen in één hypostase. Deze hypostase wordt dus beschreven als het resultaat van de vereniging. Er wordt geen verband gelegd met de pre-existente hypostase van het Woord van God. Dat verband wordt vanaf de zesde eeuw wel gelegd door ‘neo-chalcedoniërs’ zoals Leontius van Jeruzalem. Volgens hem heeft de mensheid van Christus geen eigen hypostase, maar bestaat zij in de hypostase van het eeuwige Woord (enhypostatos).

(door Hans van Loon)



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Hans van Loon.