Geert Grote werd in 1340 geboren in Deventer. Zijn familie behoorde tot de rijke kooplieden die de macht in de stad in handen hadden. In 1350 stierven zijn beide ouders aan de pest. Zo werd hem al vroeg de onzekerheid van het leven duidelijk. Overigens was zijn leven in financiële zin verzekerd: na de dood van zijn ouders zorgde zijn familie voor hem en ontving hij jaarlijks een aanzienlijke som geld. Daardoor kon hij in Parijs aan de universiteit gaan studeren.
Waarschijnlijk heeft hij nadat hij in 1358 afstudeerde in verschillende Europese steden, waaronder Keulen en Praag,gedoceerd en zich verder bekwaamd in allerlei wetenschappen: van grammatica en logica tot natuurwetenschappen en astrologie, destijds een gerespecteerd vak.
In 1362 keerde hij terug naar Parijs om er kerkelijk recht te studeren. Het was duidelijk dat hij nu een kerkelijke carrière ambieerde. In 1368 werd hij kanunnik in Aken en in januari 1371 kanunnik aan de St. Maartenskathedraal in Utrecht.
In 1372 werd hij ernstig ziek en omdat hij ook geneeskunde had gestudeerd, besefte hij dat zijn dood nabij was. De pastoor van Deventer, waar hij verbleef, wilde hem echter pas de laatste sacramenten toedienen als hij zijn boeken over zwarte magie zou verbranden. Geert had zich immers met astrologie ingelaten en was zo in aanraking gekomen met zwarte kunst. Hij liet de boeken in het openbaar verbranden en herstelde van zijn dodelijke ziekte.
Het was een eerste stap in zijn bekering. De tweede stap volgde toen hij weer naar Utrecht ging, waar hij kanunnik was. Bij die gelegenheid droeg hij zijn fraaiste kleding en dat kwam hem op een scherpe terechtwijzing van een van de andere kanunniken te staan, zijn goede vriend en studiegenoot Jan van Arnhem. Geert besefte toen hoe oppervlakkig zijn bekering nog was.
Daarbij kwam een bezoek van de prior van het kartuizerklooster Monnikenhuizen bij Arnhem. Deze Hendrik Egher, die Geert eveneens kende uit zijn studietijd in Parijs, wist hem ertoe te bewegen om zijn luxe leven op te geven. Tot verbazing van zijn omgeving ging hij ineens eenvoudige kleding dragen en vertrok hij naar Aken waar hij nog steeds benoemd was als kanunnik, maar waar hij zich na zijn benoeming in Utrecht niet meer had laten zien.
Hij nam zich voor om geen kerkelijke of wereldlijke carrière meer na te streven en de wetenschap achter zich te laten om zijn leven geheel in dienst van God te stellen, tot heil van zijn ziel.
In 1374 schonk hij zijn ouderlijk huis aan de stad Deventer om er onderdak te geven aan vrouwen die er een aan God gewijd leven leidden. Zijn overige bezittingen gaf hij weg aan het klooster Monnikenhuizen waar hij als gast ging wonen. Zijn aanstellingen als kanunnik in Utrecht en Aken had hij opgegeven.
Hij leefde zo veel mogelijk mee met de kartuizers en bestudeerde geestelijke lectuur en de geschiedenis van de vroege Kerk, die hij als een ideaal zag tegenover de gecorrumpeerde Kerk van zijn tijd. Daarom kon hij zich vooral goed vinden in de geschriften van de mysticus Heinrich Seuse die ook het morele verval wilde keren door een leven in verbondenheid met God. Samen met het ascetische leven van de kartuizers vormde dit de basis van de spiritualiteit die hij vanaf die tijd ontwikkelde en die kenmerkend zou zijn voor de Moderne Devotie.
Geert Grote wilde eigenlijk monnik worden, maar de kartuizers wezen hem af. Ze vonden hem lichamelijk te zwak voor het harde leven in het klooster en ze zagen dat zijn kwaliteiten elders lagen: hij zou een uitstekend prediker zijn.
Hij verliet daarom na drie jaar het klooster en ging naar Parijs waar hij boeken kocht die hij voor zijn preken nodig had. Op de terugweg ging hij langs bij de mysticus Jan van Ruusbroec, die prior was van het klooster Groenendaal bij Brussel. Geert had een grote bewondering voor hem, maar in de discussies die ze hadden kwam naar voren dat Geert vooral sprak over de vrees voor de dood en de hel, waar Jan de nadruk legde op de liefde tot God die hij ervaren had.
Terug in Deventer ging hij in enkele kamers in zijn ouderlijk huis wonen waar hij studeerde en mediteerde om zijn preken voor te bereiden. Zijn geld gaf hij vooral uit aan boeken. Hij liet ze ook kopiëren door leerlingen van de kapittelschool. Zo raakte hij met hen in contact en kon hij met hen spreken over geestelijke zaken.
Hij werd diaken gewijd en kreeg van de bisschop toestemming om in het hele bisdom Utrecht, destijds het gebied van het huidige Nederland boven de grote rivieren, te prediken. In zijn preken riep hij op tot boete en wees hij op de verschrikkingen die de zondaars in de hel konden verwachten. Door zich te onderwerpen aan de wil van God kon de mens zijn zelfzucht afleggen en in alle eenvoud komen tot innerlijke vrede.
Zijn preken hadden veel succes: de kerken liepen vol als hij er was. In zijn preken hield hij zich steeds aan de leer van de Kerk: met afkeuring sprak hij over andere rondtrekkende predikers die meenden dat ze het beter wisten dan de Kerk. Predikanten die hij op ketterij betrapte, gaf hij aan bij de bisschop.
Het kloosterleven vond hij voor de Kerk van het grootste belang. Zijn jaren in het kartuizerklooster hadden hem gevormd en velen spoorde hij aan om in het klooster te treden. Daarom hechtte hij ook zo aan de hervorming van de kloosters die het met de gelofte van armoede niet zo nauw namen. Hij veroordeelde monniken en kloosterzusters die bezit hadden en die geld vroegen wanneer iemand wilde intreden. Ook keerde hij zich tegen het verkopen van kerkelijke ambten, een praktijk die destijds wijdverbreid was. Bekend is zijn geschrift tegen de bouw van de Utrechtse Dom, maar hij heeft het destijds niet openbaar gemaakt omdat hij in die tijd aan de bisschop van Utrecht het verzoek had gedaan om diaken te worden gewijd. Het leek hem daarom niet verstandig de bisschop tegen de haren in te strijken.
Geert Grote ergerde zich aan priesters die vooral hun eigenbelang najoegen en zich niets aantrokken van kerkelijke voorschriften: veel priesters waren corrupt en hielden zich niet aan het celibaat. De bisschop van Utrecht, die jarenlang vergeefs had geprobeerd hier een einde aan te maken, nodigde hem uit voor de synode van 1383 om daar het woord tot de priesters van het bisdom te richten. Daar maakte hij duidelijk dat vrouwen niet onder één dak met een priester mochten wonen. Ook al waren ze daadwerkelijk alleen maar huishoudster en deelden ze niet stiekem het bed met hem. Wie een mis bijwoonde van een priester die samenwoonde met een vrouw, bedreef een doodzonde. Zijn woorden bleven niet zonder gevolgen: gelovigen begonnen inderdaad priesters, van wie algemeen bekend was dat ze een vriendin hadden, te mijden.
Geruchtmakend was ook zijn strijd tegen het systeem waarbij kerkelijke ambten werden verkocht. Wie betaalde, bepaalde wie ergens pastoor werd. Zo was de zielzorg in handen gekomen van vrienden van rijke heren of van mannen die een ambt konden kopen en niet van priesters die zich bekommerden om hun parochianen. Wie zich aan het systeem van het kopen en verkopen van kerkelijke ambten en de bijbehorende financiële banden wilde onttrekken, had in de gemeenschappen van Geert Grote nu een alternatief.
Al spoedig kreeg hij vele volgelingen. Voor de groep vrouwen die in zijn huis woonden, stelde hij een aantal regels op. In het huis van meester Florens Radewijnsz., ook een voormalig kanunnik uit Utrecht en nu volgeling van Geert Grote, vormde zich een groep mannen. Ze leefden vooral van het kopiëren van boeken. Geloften legden ze niet af en ze waren dus geen religieuzen. Ze waren verbonden door hun gemeenschappelijke leven en hun streven naar eenvoud en inkeer.
Hoe zuiver de bedoelingen van Geert Grote ook waren, zijn woorden en daden riepen tegenstand op. Hij werd ervan beschuldigd dat zijn gemeenschappen niet kerkelijk erkend en daardoor feitelijk illegaal waren. Priesters voelden zich ten onrechte beschuldigd. Het systeem waarbij betaald moest worden voor een kerkelijk ambt bestond al lang en daar kon niet zomaar een einde aan worden gemaakt. Verder hadden gelovigen er meestal geen bezwaar tegen dat priesters een huishoudster in huis hadden.
Maar anderzijds had Geert zijn aanvallen goed onderbouwd: hij wees slechts op de leer van de Kerk. De priesters kozen daarom voor een omweg. Ze vroegen de bisschop de bevoegdheid in te trekken om te preken van iedereen die geen priester was. De bisschop kwam hieraan tegemoet. Al snel verleende hij aan een groot aantal diakens dispensatie zodat ze opnieuw konden preken, maar Geert Grote kreeg die dispensatie niet.
Hij had zijn populariteit kunnen gebruiken om het volk tot protest op te roepen, maar dat deed hij niet. In plaats daarvan zette hij zijn verdediging op schrift en hield zich aan het verbod tot preken dat de bisschop hem had opgelegd. Maar ook deed hij een verzoek aan de paus om weer te mogen preken en zelfs om ketters te mogen opsporen en vervolgen. Uit het verzoek blijkt ook dat hij overwoog om priester te worden, wat automatisch de opheffing van het preekverbod betekend zou hebben.
Maar ook al zou de paus al zijn verzoeken hebben ingewilligd, dan zat Geert nog met een probleem: had hij zijn verzoek wel aan de juiste paus gericht? Er waren er in die tijd namelijk twee, een in Rome en een in Avignon. Hij had zijn verzoek gedaan aan de paus in Rome. Aanvaarden van welke beslissing van de paus van Rome betekende dat hij zich tegen de paus van Avignon keerde. Maar dat wilde Geert niet. Zo was zijn probleem niet op te lossen voordat de twee partijen zich zouden hebben verzoend.
Vermoeid trok Geert zich terug in het klooster Eemstein bij Woudrichem. Daar deed hij nieuwe inspiratie op en begon aan een vertaling van de geschriften van Ruusbrouc in het Latijn en aan een Nederlandse vertaling van de getijdengebeden zodat zijn volgelingen die zouden kunnen bidden. Zijn vertalingen van de psalmen voorzag hij van commentaren waarin hij onder meer opriep Christus na te volgen en waarin hij de nadruk legt op de nederigheid en zelfverloochening die kenmerkend werden voor de Moderne Devotie.
Ondertussen groeide het aantal van zijn volgelingen en begon hun leefwijze steeds meer te lijken op die in een klooster. In 1384 besloten zijn volgelingen uit Zwolle om de stad te verlaten en het klooster St. Agnietenberg te bouwen. Geert besloot dat ze de regel van St. Augustinus zouden aannemen. Hij maakte de voltooiing niet meer mee: hij stierf in datzelfde jaar.
Bovenstaande tekst is deels gebaseerd op A.G. Weiler, 'Leven en werken van Geert Grote, 1340-1384', in: Geert Grote en de Moderne Devotie, Zuthpen: De Walburg Pers, 1984, 9-55.