Niek Schuman, Abrahams verlegenheid, in: Interpretatie 18,8 (2010), p. 6-7
Margetekst
Alle toekomst die er toe doet, die belofte en perspectief in zich meedraagt, komt in de Schrift steeds weer ternauwernood tot stand. Uitgangspunt voor Niek Schuman's overdenking vormt het schilderij van Marc Chagall, dat op Genesis 18:1-15 teruggaat, het verhaal waarin aan Abraham en Sara een zoon wordt beloofd.
Eerste twee alinea's
Hij staat er wat verlegen bij. Of zou ‘berustend’ een beter woord zijn voor de figuur van Abraham op de zesde schildering van Marc Chagall in zijn reeks ‘De bijbelse boodschap’ - te zien in het Chagall Museum te Nice -? Nee, toch maar ‘verlegen’ – maar dan ook met de aantekening dat ‘beschaamd’ er ook dicht bij komt, misschien nog wel het meest treffend zou zijn.
De afbeelding gaat terug op het bekende verhaal uit Genesis 18. Drie mannen komen Abraham bezoeken. Vanouds worden zij als goddelijke boodschappers beschouwd, dus, zoals dat met het oude Griekse woord heet: als engelen. De grote, fel geel en wit geschilderde vleugels in het midden van de schildering laten er geen twijfel over bestaan, dat ook Chagall het zo heeft opgevat. Hoe dan ook, al gauw wordt het een heel huiselijk tafereel, met een bedrijvige Bram en Saar als opgetogen gastheer en gastvrouw: zij zijn toch zeker langs gekomen voor een lekker maal? Wat hun wordt voorgezet, ziet er dan ook zeer smakelijk uit, met een vers kalfslapje uit de eigen kudde. En terwijl zij aten, die drie, ‘bleef hij (Abraham) onder de boom staan’. Daarmee sluit het eerste deel van de vertelling af, in Genesis 18:1-8.
Marc Chagall heeft in zijn verbeelding juist ook dat laatste weergegeven: dat Abraham blijft staan – een beetje terzijde, zij het niet direct onder een boom. Achter hem komt Sara al weer met iets lekkers aanzetten. Maar waarom staat Abraham er nu zo merkwaardig bij, zo beschaamd, of minstens dus verlegen?
Het antwoord op die vraag lijkt verscholen te liggen in het vervolg van de vertelling, dus in het gedeelte Genesis 18:9-15. Een van de drie – die regelrecht in de ik-vorm gaat spreken – meldt aan Abraham, dat Sara over precies een jaar een zoon zal hebben. De oude Sara hoort ook wat de boodschapper zegt en moet er om lachen. Dat is niet een hartelijk gelach, eerder een bittere lach om iets dat inmiddels onmogelijk is geworden. Niet voor niets was twee hoofdstukken eerder, in het verhaal over Hagar en Ismaël, al duidelijk gemaakt dat het er voor Abraham en Sara om zo te zeggen echt niet meer in zat, de oorspronkelijke belofte van Genesis 15:1-6 ten spijt. Juist dát besef had hen er toe gebracht er langs de lijn van Hagar nog maar het beste van te maken.
En dan nu toch weer die boodschap. Wat rest een mens na alle tegenervaringen dan nog anders dan een lach, even droef als machteloos? Sara kan op dát moment onmogelijk weten wat haar alsnog zal overkomen. En als het zo ver is, zal het kind ‘Jitzchak’ genoemd gaan worden, een vorm van het Hebreeuwse woord voor ‘lachen’. Vooralsnog evenwel blijft het geheel een echt lachertje zonder perspectief. Daarom is aan Sara hier de lach – ze kan die tenslotte goed vermommen als uiting van grote gastvrijheid: kijk eens wat ik hier nog voor u heb! En aan Abraham past hier verlegenheid, alsof hij zich toch een beetje schaamt. Ja zeker, kijk maar goed: hij houdt beide handen voor zijn geslacht en het hoofd een beetje scheef. Hoe zou hij er anders bij moeten staan?
Bron: Interpretatie, met dank aan Nico Riemersma.