Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Hans van Loon
Dossiers » Hemelvaartsdag in de vroege kerk » introductie » Hemelvaartsdag in de vroege kerk

Hemelvaartsdag in de vroege kerk

Nieuwe Testament

Hemelvaartsdag zoals wij het tegenwoordig kennen, een feestdag op een donderdag, 40 dagen na Pasen, is gebaseerd op het verhaal in Hand. 1: 1-11. Na zijn opstanding verschijnt Jezus gedurende 40 dagen aan zijn leerlingen, daarna wordt hij voor hun ogen opgenomen in de hemel. Alleen in deze perikoop wordt in relatie tot de hemelvaart gesproken over 40 dagen (vers 3). Lucas, de auteur van Handelingen, schrijft in zijn evangelie heel kort over een opname van Jezus in de hemel (Luc. 24:51), zonder een periode te noemen. In het tweede slot van Marcus staat iets dergelijks, maar er wordt aan toegevoegd dat Jezus plaatsnam aan de rechterhand van God (Marc. 16:19). Men vermoedt dat dat bericht beïnvloed is door wat Lucas erover schrijft. In de evangeliën van Matteüs en Johannes komt de hemelvaart als zodanig niet voor. Wel zegt Jezus volgens Johannes na zijn opstanding tegen Maria van Magdala dat hij ‘nog niet is opgestegen naar de Vader’ (Joh. 20:17).

Het verhaal in Handelingen is nog wel met enkele passages over de wederkomst van Jezus verbonden. Er wordt gesproken over een wolk die hem onttrekt aan de ogen van de leerlingen en over engelen die tegen hen zeggen dat hij op dezelfde manier terug zal komen. In diverse evangeliën wordt van de Mensenzoon gezegd dat hij (terug) zal komen op de wolken van de hemel (Marc. 13:26 par.; 14:62 par.). Dit is een uitdrukking die we al vinden in een apocalyptische tekst in het boek Daniël (Dan. 7:13).

In de beginperiode waren de christenen echter meer geïnteresseerd in de theologische betekenis van wat hier wordt gezegd. Van een apart Hemelvaartsfeest was nog geen sprake. Die betekenis is vooral de verhoging en de verheerlijking van Jezus, zijn koningschap. Dit vinden we bijvoorbeeld in de tekst uit Marcus 16, die zegt dat hij plaatsnam aan Gods rechterhand. Deze uitdrukking komt herhaalde malen voor in het Nieuwe Testament (Marc. 12:36 par.; 14:62 par.), is afkomstig uit Psalm 110:1, vinden we ook in Handelingen (2:33) en in diverse brieven (Rom. 8:34; Ef. 1:20; Kol. 3:1; Hebr. 1:3, 13; 10:12; 1 Petr. 3:22), en keert ook terug in zowel de Apostolische Geloofsbelijdenis als de geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel.

In de genoemde bijbelgedeelten wordt Jezus’ zitten aan Gods rechterhand vaak in één adem genoemd met zijn opstanding. Opvallend is dat het Johannes-evangelie bij de opsomming ontbreekt. De verhoging en verheerlijking worden door Johannes verbonden met de kruisiging van Jezus. Hij moet verhoogd worden zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogde (3:14). En Jezus zelf spreekt in Joh. 12 over zijn verheerlijking (vers 23) en over zijn verhoging (vers 32), maar Johannes voegt eraan toe dat hij daarmee doelde op zijn dood. Hier is geen sprake van 40 dagen na de opstanding, maar Jezus’ koningschap hangt samen met zijn dood aan het kruis.

Tweede en derde eeuw

Het is de samenhang van sterven, opstanding, verhoging en ook Geestzending – het ene paasmysterie – die in de eerste eeuwen van het christendom met Pasen werd gevierd, en wel in de paasvigilie, ’s nachts. Er waren geen afzonderlijke feestdagen voor de verschillende aspecten, maar alles werd gezien als één feest. Zo staat er in de brief van Barnabas (midden 2e eeuw): ‘We vieren met vreugde de achtste dag [de zondag, na de sabbat], waarop Jezus is opgestaan uit de doden en, na verschenen te zijn, is opgestegen naar de hemel’ (15.9). (Een minderheid van onderzoekers is van mening dat er vanaf het begin een afzonderlijk Hemelvaartsfeest werd gevierd.)

Al in de tweede helft van de 2e eeuw is er sprake van een periode van 50 dagen na Pasen, die overgenomen is van de Joden, die eenzelfde tijd na Pesach het wekenfeest of Pinksteren (pentêkostê; letterlijk ‘vijftigste dag’) vierden. Die 50 dagen waren een voortzetting van het ene Paasfeest, een ‘zeer vreugdevolle tijd’ (laetissimum spatium; Tertullianus, De Bapt. 19), waarin de dankbaarheid over de bevrijding door Christus voorop stond. De vijftigste dag was weliswaar de afsluiting van die periode, maar geen afzonderlijk feest. Er zijn getuigenissen dat deze 50 dagen al vroeg niet alleen in Africa werden gevierd, maar ook in Rome en in Egypte (Origenes).

Vierde eeuw

Vanaf begin vierde eeuw komt hier verandering in. Op een concilie in Elvira (het huidige Granada) in 306 wordt expliciet gesteld dat de vreugdevolle periode na 50 dagen wordt beëindigd, niet al na 40 dagen. Kennelijk waren er toen christenen voor wie de veertigste dag uitzonderlijk was. De grote omslag begon echter korte tijd later, nadat onder Constantijn de Grote het christendom een toegestane religie was geworden. Dat gaf aan de kerk meer mogelijkheden voor uiterlijke manifestaties als feesten, terwijl daar door de toeloop van grote aantallen nieuwe christenen ook meer behoefte aan was.

Het gevolg was dat het feest van het ene paasmysterie opgesplitst werd in een aantal afzonderlijke feesten, waarbij een historische en chronologische volgorde, gebaseerd op bijbelse gegevens, werd gehanteerd. De kruisiging werd herdacht op Goede Vrijdag. De paasvigilie werd een doopdienst voor de catechumenen, die zich in een periode van 40 dagen daaraan voorafgaand hadden voorbereid. Op Pasen en de week die erop volgde, kwam de nadruk te liggen op de opstanding, en na verloop van tijd ontstond 40 dagen na Pasen de Hemelvaartsdag, en 50 dagen na Pasen Pinksteren als feest van de zending van de Geest. Maar het duurde anderhalve eeuw voordat deze uiteenlegging van het ene feest algemeen gebruikelijk was, en de weg daarheen verschilde van plaats tot plaats.

In canon 5 van het concilie van Nicea (325) wordt gesproken over een periode van 40 dagen. Gezien de context betreft het hier waarschijnlijk een periode na Pasen, niet ervoor, maar er wordt niets gezegd over een feest aan het eind van die periode. Op een aantal plaatsen worden aanvankelijk verhoging en Geestzending samen losgekoppeld van het Paasfeest en tegelijk gevierd op de Pinksterdag. We vinden dit in het begin van de vierde eeuw bij Eusebius van Caesarea in Palestina, zoals blijkt uit een van zijn preken, en ook in Oost-Syrië.

Er zijn aanwijzingen dat er ook een theologisch verband werd gelegd tussen de verhoging van Christus en de Pinksterdag. Hiervan is al iets zichtbaar in het Nieuwe Testament. In de rabbijnse interpretatie werd Psalm 68:19 (‘Toen hij opsteeg naar omhoog, voerde hij gevangenen mee; hij ontving gaven voor de mens’; LXX: 67:18) gekoppeld aan Mozes die de Sinai opging. Na de verwoesting van de tempel wordt het gebeuren bij de Sinai onderdeel van het Joodse Pinksterfeest. In Ef. 4:8-9 wordt dit vers uit de Psalmen op Christus toegepast, zowel op zijn hemelvaart als op de Geestesgaven. Verder suggereert de iconografie dat er aanvankelijk meer aandacht werd besteed aan de verhoging van Christus dan aan de zending van de Geest, want de hemelvaartsiconen zijn van ouder datum dan de iconen van de uitstorting van de Geest.

Het verslag van Egeria’s pelgrimsreis naar het Heilige Land (ca. 381-384) laat zien dat het in haar tijd in Jeruzalem nog gebruikelijk was de verhoging te vieren op de Pinksterdag, namelijk ’s middag op de Olijfberg. Elders was een feest op de veertigste dag toen al ingevoerd. De Constitutiones apostolorum (8.33), in ongeveer diezelfde tijd geschreven in Antiochië, vormen het oudste getuigenis voor een Hemelvaartsfeest op de veertigste dag. Tegelijkertijd vinden we in dit geschrift ook de vreugdevolle periode van 50 dagen nog terug. Uit een preek van Johannes Chrysostomus uit 386 blijkt eveneens dat toen in Antiochië de verhoging al op de veertigste dag na Pasen werd gevierd, maar er is nog wel duidelijk sprake van een samenhang met de Geestzending. De gedachte aan een vreugdevolle periode van 50 dagen blijft ook in de westerse kerk bestaan, zoals een tekst van Ambrosius van Milaan (ca. 335-397) toont: ‘De vijftig dagen zijn als het Pascha te vieren en ze zijn alle als één enkele zondag’.

Vijfde eeuw en later

Uiteindelijk zet deze ontwikkeling in de vijfde eeuw overal door: de verhoging van Christus wordt op de veertigste dag na Pasen gevierd, de zending van de Geest op de vijftigste dag. Van Augustinus zijn diverse hemelvaartspreken bewaard gebleven. Hij noemt het een groot feest, dat op de hele aarde wordt gevierd. In Rome vormt een aantal preken van Leo de Grote (bisschop van Rome van 440 tot 461) het oudste getuigenis voor de viering van de Hemelvaartsdag. Naast de beide ‘nieuwe’ feesten geniet ook de vreugdevolle paasperiode van 50 dagen blijvende aandacht, vooral in de oosterse kerken.

(door Hans van Loon)



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Hans van Loon.