Huub van de Sandt, Polemiek en getuigenis in context. Het lijdens- en verrijzenisverhaal in Matteüs 26-28, Interpretatie 22,1 (2014), 34-36
Als we het verhaal over het lijden, de dood en verrijzenis van Jezus bij Matteüs vergelijken met de versie van Marcus, zien we twee opvallende verschuivingen. Op de eerste plaats laat Matteüs de tendens zien om – meer dan Marcus – de schuld bij de slechte joodse leiders en volk te leggen. Dit gebeurt door de invoeging van een enkel woord (‘vals’ in 26:59), enkele verzen (27:24-25) en hele subsecties van perikopen (27:62-66 en 28:11-15). Vervolgens heeft hij – meer dan Marcus – aandacht voor Jezus’ verrijzenis als het resultaat van goddelijk ingrijpen. De opstanding van Jezus gaat gepaard met buitengewone gebeurtenissen (27:51-54; 28:2-4; 28:8-10 en 16-20). Deze indrukwekkende tekenen van Gods nabijheid en macht maken Jezus’ identiteit – tegenover alle reserves van zijn tegenstanders – ten volle zichtbaar. De polemische c.q. apologetische houding van Matteüs hangt samen met de situatie waarin zijn gemeente in Syrië verkeerde. Het scherpe meningsverschil tussen Jezus en de Farizeeën werd verdiept door het door Matteüs ontworpen beeld van zijn tegenstanders. Voor zijn groepering is het conflict van Jezus met de Farizeeën uitgegroeid tot een botsing met de joodse leiders en hun volk.