Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Müntzer, Thomas » introductie » Thomas Müntzer (1489-1525)

Thomas Müntzer (1489-1525)

Door dr. Theo Bell 

'Thomas Müntzer, reformator uit de Geest' 

Van Stolberg naar Wittenberg 

Thomas Müntzer is evenals Martin Luther een reformator van het eerste uur, maar is altijd in diens schaduw gebleven. Dat komt niet op de laatste plaats doordat wij weinig over hem weten en hij zijn ideeën slechts fragmentarisch in polemieken, vlugschriften en brieven naar voren heeft gebracht. De voornaamste reden ligt in het feit dat door de eeuwen heen vooral het beeld van hem als dweper en valse profeet overheersend is geweest. Dat was het zwarte beeld dat Luther en Melanchthon van hem hadden neergezet. Tijdens de Franse Revolutie en door het vroege marxisme (Friedrich Engels) werd hij herontdekt en omarmd als de sociaal-revolutionair van de vroeg-burgerlijke maatschappij en leider van de Boerenopstand. Tegen deze achtergrond is het niet vreemd dat er aanvankelijk nauwelijks interesse was voor zijn theologie, spiritualiteit en liturgievernieuwing. Die interesse komt pas in de 20e eeuw op, parallel aan de zgn. Lutherrenaissance.
 
Over de historische figuur van Müntzer is weinig met zekerheid bekend. Wij weten niet eens hoe hij eruit gezien heeft. De portretten van hem zijn van latere tijd. Hij kwam uit Stolberg in de Harz. Het precieze geboortejaar is niet bekend, maar moet waarschijnlijk rond 1489/90 gelegen hebben. Over zijn jeugd is niets bekend. Zijn naam duikt pas weer op als hij zich in 1506/7 inschrijft voor een studie in de vrije kunsten aan de filosofische faculteit van Leipzig. Lang heeft hij het daar niet vol gehouden en is vóór het baccalaureaatsexamen al weer verdwenen. Biografisch is hij pas weer te traceren bij zijn immatriculatie aan de universiteit van Frankfurt aan de Oder (1512/13). Hier studeerde hij theologie, waarschijnlijk ook niet erg lang, want in 1514 werd hij tot priester gewijd en kwam hij in het bezit van een kleine altaar-prebende in de Michaelis-kerk van Braunschweig. Gedurende een jaar was hij proost van het kanunnikessen-klooster in Frose en gaf hij Latijn aan het Martinus-gymnasium in Braunschweig. Daar kwam hij in contact met kerkkritische kringen die een vernieuwing van de Christenheid voorstonden op grond van een door de Moderne Devotie geïnspireerd bijbel-humanisme. In 1517/19 vertoefde hij enige tijd in Wittenberg. Wat hem precies naar Wittenberg trok, is niet duidelijk. Hij volgde er colleges over de brieven van Hieronymus bij de humanist Aesticampianus, hetgeen erop zou kunnen wijzen dat Müntzer vooral in de studie van de Kerkvaders geïnteresseerd was. In deze tijd maakte hij ook kennis met de jonge reformatorische beweging rond Luther en Melanchthon. Het is m.n. de hoogleraar Karlstadt geweest die hem tot verdere studies van Augustinus en de Kerkvaders heeft aangespoord. Deze kerkhistorische studies moeten hem gesterkt hebben in de overtuiging dat de Kerk na het tijdperk van de apostelen in een steeds dieper verval geraakt was.

De eerste conflicten

In de lente van 1519 treffen we Müntzer aan in Jüterbog. Hier was Franz Günther, een leerling van Luther, het jaar daarvoor aangesteld tot predikant aan de Nikolai-kerk, maar had vanwege zijn felle strijd met de Franciscanen een preekverbod gekregen. In zijn plaats kwam nu Müntzer uit Wittenberg, maar deze zou in zijn preken de kritiek op de Franciscanen en de scholastieke theologie nog verder aanscherpen. Tamelijk snel is hij dan ook weer verdwenen. Hij is aanwezig bij het befaamd geworden dispuut te Leipzig tussen Luther, Karlstadt en Eck en is daarna als geestelijk leidsman te vinden in het Cistercienzerinnenklooster in Beuditz bij Weissenfels. Uit de brieven die uit deze periode bewaard gebleven zijn, wordt duidelijk dat hij zich daar intensief gewijd heeft aan de bestudering van de Kerkvaders en de Duitse mystiek (Tauler, Suso, vrouwenmystiek) die hij waarschijnlijk al in Wittenberg had leren kennen. Onrustig als zijn leven was, vinden we hem in mei 1520 in Zwickau, waar hij door bemiddeling van Luther de humanistische predikant Johannes Sylvius Egranus voor enige tijd verving. Zwickau was in die dagen een zeer welvarende stad met veel lakenindustrie. Ook hier komt Müntzer opnieuw in botsing met de Franciscanen die hem met alle mogelijke middelen proberen monddood te maken. Dat lukte niet, omdat de stadsraad hem vanwege zijn lutherse ideeën wilde behouden. Na de terugkeer van Egranus wordt hij dan aangesteld tot predikant van de Catharinakerk. Dat er onder de welvaart ook veel armoede in de stad schuil ging, ontdekte Müntzer, toen hij in contact kwam met verarmde handwerklieden. Hij raakte diep onder de indruk van de geestrijke preken van de vrome leek Nikolaus Storch. Het zou wel eens hier geweest kunnen zijn dat Müntzer oog gekregen heeft voor een verdrukte en verarmde bevolking en dat hier de kiemen gelegd zijn voor zijn eigen reformatorisch denken. Lang hield hij het ook in Zwickau niet uit, want hij raakte in een hevig conflict met Egranus en hekelde diens al te letterlijke uitleg van de Schrift. Door dit conflict werden ook de religieuze en sociale tegenstellingen tussen een boven- en een onderlaag van de bevolking aangewakkerd en moest Müntzer in april 1521 gedwongen de stad verlaten.

Van Praag naar Allstedt: de ontvouwing van zijn reformatorisch programma

Na Zwickau treffen we Müntzer aan in Praag, waar hij als “Martinianer”(aanhanger van Luther) aanvankelijk met veel enthousiasme begroet werd. Waarschijnlijk heeft hij gedacht in Bohemen een gunstiger klimaat voor zijn reformatorische ideeën aan te treffen. Dit was immers het werkterrein van Jan Hus geweest. Hier proclameerde Müntzer als een reformator uit de Geest op 1 november 1521 zijn Praags Manifest waarin de nieuwe apostolische kerk aangekondigd werd die zich vanuit Bohemen over de wereld zou uitbreiden. Hij zag het als zijn taak als “Knecht Gottis” om de uitverkorenen in de tijd van het naderende goddelijke gericht samen te brengen en te scheiden van de goddelozen. Wat Luther begonnen was (en van wie Müntzer op dat moment dacht dat hij dood was), zou Müntzer voltooien. Voor het eerst klinkt hier duidelijk zijn eigen boodschap. Het gaat hem niet om de dode letter van de Schrift, maar om het levende getuigenis van de Heilige Geest in de harten van de uitverkorenen. Hij ondertekent het manifest met “Thomas Müntzer wil keynen stümmen, sunder eynen redenden Got anbethen.” Toch bleven zijn woorden in Praag zonder weerklank en in december 1521 bevond hij zich weer in Saksen. Hij verbleef in Erfurt, Nordhausen en het klooster Glauchau bij Halle, maar raakte telkens weer om onbekende reden zijn positie kwijt. In 1522 richtte hij zich in een brief aan Melanchthon. Deze brief is belangrijk, omdat hierin de overeenkomsten en verschillen tussen de Wittenbergse reformatoren en Müntzer duidelijk aan het licht treden. Hij spreekt hierin onder meer over het levende Woord dat uit de mond van God voortkomt en niet uit boeken en dat zich nestelt zich in degenen die tot geloof komen. Dit is een pijnlijk proces waarin de mens via lijden en ongeloof tot geloof gevoerd wordt. Melanchthon c.s. hangen echter een stomme God aan en weten geen onderscheid te maken tussen uitverkorenen en en verworpenen. Daarom verwerpen ze in Wittenberg de kerk die komen zal, waarin de kennis van God zal ontluiken in al zijn volheid.
 
Wat Müntzer precies naar het kleine Allstedt gebracht heeft, is niet duidelijk. In ieder geval wordt zijn aanstelling aan de Johannis-kerk te Allstedt van groot belang voor het ten uitvoering brengen van zijn reformatieplannen. Het volk moet de levende stem van God kunnen horen en geen onverstaanbare (=latijnse) geheimtaal. Daarom begint Müntzer met een vernieuwing van de liturgie. Hij komt als een van de eersten met een mis in het Duits, de zogenaamde Deutsch-evangelische Messe” en het “Deutsche Kirchenamt” (1523). Het doel ervan is om de gelovigen zo nauw mogelijk bij de eredienst te betrekken. Succes blijft niet uit en van heinde en verre stromen de mensen naar Allstedt tesamen, niet alleen voor de liturgie in de volkstaal, maar ook voor zijn charismatische preken. Behalve met zijn erudiete bijbelkennis, pastorale en sociale bewogenheid moeten zijn preken ook doortrokken zijn geweest van sterke anticlericale tendensen. Dit wakkerde aan tot verzet onder het volk, wat onder andere uitliep op de verwoesting van de Mariakapel te Mallerbach. In Allstedt zou Müntzer relatief het langst verblijven. Behalve het werken aan de liturgie en het vertalen van psalmen heeft hij hier ook enkele belangrijke geschriften vervaardigd zoals “Vom gedichteten Glauben”, zijn “Protestation oder Erbietung” en een uitleg van Lukas 1. Het eerste geschrift richt zich – zij het niet uitdrukkelijk met naam – tegen de Wittenbergse theologen. Het gefantaseerde geloof is een vals geloof gebaseerd op een als zoet gepredikte Christus. De mens moet echter eerst gelijkvormig worden aan Christus en dit kan enkel en alleen door lijden, aanvechtingen en vervolging te verduren. Dit noemt Müntzer de bittere Christus. Pas dan kan de mens Gods werk in zich ervaren. Alleen door het ongeloof heen kan de mens uiteindelijk tot geloof komen. In de “Protestation” heeft hij dit thema uitvoeriger uitgewerkt en protesteert hij nadrukkelijk tegen de in zijn ogen te gemakkelijke lutherse rechtvaardigingsgedachte: “Het doel wordt ver gemist, als men preekt dat het geloof rechtvaardig moet maken en niet de werken. Dat is onbetamelijk spreken. Daarin wordt de natuur niet voorgehouden, hoe de mens door Gods werk tot geloof komt en dat hij voor en boven alle dingen hierop moet wachten.” In het wachten op de aankomst van het geloof bespeurt men duidelijk de nabijheid tot de Duitse mystiek.
 
In Allstedt ontstond ook de zogenaamde “Bund”, een soort geheim broederschap, maar onduidelijk is de rol van Müntzer hierin. Het ging hierbij niet om een politieke of revolutionaire organisatie, maar eerder om een broederschap dat de christelijke liefde in navolging van het Evangelie praktisch wilde beoefenen.

De vorstenpreek en het verhoor: het begin van het einde

Müntzer begrijpt dat het zaak was om behalve de stadsraad ook de hogere autoriteiten voor zijn idee van reformatie te winnen. De verwoesting van de kapel had zijn zaak geen goed gedaan en toen hertog Johann en zijn zoon Johann Frederik via Allstedt naar Halberstadt reisden, vroeg Müntzer via de drost Hans Zeiss om voor de beide vorsten te mogen preken. Op 13 juli 1524 hield deze de zogeheten Vorstenpreek over het tweede hoofdstuk van het boek Daniël, waarschijnlijk met de bedoeling om te zien of hij in de strijd om de reformatie op de vorsten kon rekenen. De tekst bood hem de mogelijkheid om de grondlijnen van zijn theologisch programma te verhelderen en zijn verhouding tot de wereldlijke overheid uitvoeriger en preciezer te bepalen. Opnieuw wordt het ernstige verval van de Christenheid aangeklaagd. Belangrijk voor hem is dat het heil van de mens op de Geest van God gefundeerd is. Niet de Schrift, maar de Geest van God is de enige betrouwbare autoriteit. De Schrift is voor Müntzer belangrijk, in zoverre ze getuigenis aflegt van de weg naar het heil, maar zij is niet zelf de weg. Wat de overheid betreft, had Müntzer in een brief aan Frederik de Wijze er al op gewezen dat een overheid die het zwaard misbruikt, contractbreuk met God pleegt en daarom bestraft dient te worden. In zijn Vorstenpreek laat Müntzer zien, hoe het ene wereldrijk na het andere door de rollende steen (de Geest van Christus) wordt weggevaagd. Het eindgericht staat voor de deur en daarmee de eindtijd op aanbreken. Nog is het niet te laat voor de Saksische vorsten om de kant van zijn reformatie te kiezen. Weliswaar zal het Rijk door God zelf gevestigd worden maar niet zonder hulp van de “mittler” die het zwaard voeren. Dit zwaard zal nodig zijn om de uitverkorenen te beschermen en de goddelozen te verdelgen. Wanneer de overheid haar plicht verzuimt, zal haar echter het zwaard ontnomen worden en de heerschappij overgedragen aan het volk van de heiligen van de Allerhoogste (Dan. 7.27).
 
Op aandringen van drost Hans Zeiss vindt er eind juli naar aanleiding van Müntzers Vorstenpreek een verhoor plaats op het slot te Weimar. Een reactie van het keursaksische hof op het verhoor blijft niet uit. De stadsraad krijgt de opdracht Müntzers activiteiten aan banden te leggen. Het belangrijkste is de sluiting van zijn drukkerij. Voortaan zal hij al zijn geschriften ter beoordeling aan de overheid moeten voorleggen. Rond deze tijd mengt ook Luther zich in de zaak door een brief aan de keurvorst. Deze wijst het recht op verzet tegen de overheid af met een beroep op Rom. 13.1-2, waarin gesteld wordt dat de overheid van Godswege is aangesteld.
 
Op 7 augustus verlaat Müntzer ’s-nachts heimelijk de stad en vindt een veilige toevlucht in Mühlhausen. Hij komt daar terecht bij Heinrich Pfeiffer die daar een reformatie begonnen is die zich maar moeizaam weet door te zetten vanwege het felle verzet van de oppermachtige clerus en een deel van de burgerij. Ook daar begint Müntzer met de hervorming van de eredienst. Verder wordt ook een paramilitair bondgenootschap opgericht, aangeduid als de “Ewige Bund”, dat vooral dient als verweer tegen andersgelovigen. Door een crisis worden Pfeiffer en Müntzer de stad uitgewezen, maar keren eind 1524/begin 1525 weer terug. Opnieuw is er dan een politieke crisis en door toedoen van Muntzer en Pfeiffer wordt de stadsraad vervangen door een “Ewige Rat” die veel minder revolutionair of apocalyptisch was dan vaak in de literatuur is voorgesteld. Haar taak was het de reformatie naar binnen toe vorm te geven en naar buiten toe zeker te stellen. De dualiteit tussen politieke en geestelijke leiding bleef bestaan. De politieke en sociale turbulentie verontrustte de vorsten zeer die aanvankelijk echter weinig deden om niet de soevereiniteit van de rijksstad aan te tasten.
 
Eind april 1525 waait de opstand van de boeren vanuit Zuid-Duitsland ook over naar Thüringen. Müntzer ziet daarin een teken des tijds en roept de burgers van verschillende steden op om in opstand te komen tegen de vorsten. Waar de overheden het inzake de reformatie laten afweten, wordt het volk de drager van het zwaard. De overheid is ontmaskerd als goddeloos en nu is het ogenblik gekomen om de goddelozen te vernietigen. Met een slecht bewapende “Gideonsbende” van zo’n 300 boeren en ambachtslieden trekt Müntzer naar Frankenhausen, waar ze zich bij het kamp van de opstandige boeren voegen. Spoedig daarna komt het tot een treffen met de legers van graaf Philip van Hessen. Een regenboog die aan de hemel verschijnt, wordt geïnterpreteerd als teken van de overwinning, maar in een korte veldslag worden de boeren bloedig verslagen. Müntzer vlucht maar wordt gevangen genomen en na foltering en verhoor op 27 mei terecht gesteld. Hoewel zijn naam verbonden zou blijven met de eisen van de boeren die het herstel van hun rechten wilden, is hij zeker geen sociale revolutionair geweest, zoals de voormalige DDR hem graag zag. Zijn boodschap had apocalyptische en mystieke ondertonen en het is hem vanaf het begin om een hogere zaak gegaan: het doorzetten van Gods heerschappij aan het einde der tijden en de omvorming van de Christenheid door haar tot inkeer en een waarachtig door de Geest bewerkt geloof te brengen. Even heeft Müntzer gemeend in de opstand van de “gemeine Mann” een teken van de hemel te zien, maar ontnuchterd stelt hij in een laatste brief aan de inwoners van Mühlhausen vast “dat iedereen meer zijn eigen voordeel dan de rechtvaardiging van de Christenheid gezocht heeft”. Zijn profetie “das volck wirdt frey werden und Got will allayn der herr daruber sein” zou vooralsnog een droom blijven.
 
Ter verdere lezing:
 
H.-J. Goertz, Thomas Müntzer: Mystiker, Apolyptiker, Revolutionär, München 1989.
S. Bräuer en H. Junghans (red.), Der Theologe Thomas Müntzer, Untersuchungen zu seiner Entwicklung und Lehre, Göttingen 1989.
A. Friesen, Thomas Muentzer, a Destroyer of the Godless. The Making of a Sixteenth-Century Religious Revolutionary, Berkeley-Los Angeles-Oxford 1990.
E. Wolgast, Thomas Müntzer. Ein Verstörer der Ungläubigen, Göttingen-Zürich 1981.
G. Wehr, Thomas Müntzer in Selbstzeugnissen und Bilddokumenten, Reinbek bei Hamburg 1972.
T. Clemens, W. Otten, G. Rouwhorst (red.), Het einde nabij? Toekomstverwachting en angst voor het oordeel in de geschiedenis van het christendom, Nijmegen 1999.
F. Engels, Der deutsche Bauernkrieg, Berlin 1970 (9e dr.).
 
Werken:
 
Thomas Müntzer, Schriften und Briefe, verzameld en bewerkt door Gerhard Wehr, Gütersloh 1978.
[Een populaire editie van Müntzers geschriften en brieven die in de oorspronkelijke versie vaak moeilijk te lezen zijn].
The Collected Works of Thomas Müntzer, Translated and edited by Peter Matheson, Edinburgh 1988.
[Een zeer goede Engelse vertaling met kritisch notenapparaat van de Australische historicus Peter Matheson].


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Theo Bell.