Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Alexis Szejnoga
Dossiers » Nahum, het boek » introductie » Nahum

Nahum



Het Bijbelboek Nahum behoort tot de zogenaamde 'kleine profeten' en is vernoemd naar de gelijknamige profeet die erin optreedt. Het is een boek van geringe omvang; het telt slechts drie hoofdstukken. Inhoudelijk kan het Bijbelboek Nahum in vieren worden gedeeld: een eerste deel bestaat uit slechts één vers en bevat een tweetal titels ('uitspraak over Nineve' en 'boek van het visioen van Nahum, de Elkosiet'). Het tweede deel bestaat uit een alfabetisch gedicht over de toorn van God. Een derde deel bevat zowel beloften van heil voor Juda als onheilsvoorspellingen voor Nineve. Het vierde en laatste deel bevat een drietal profetieën waarin het komende onheil voor Nineve wordt beschreven.

Naamgeving

Het Bijbelboek Nahum is vernoemd naar de gelijknamige profeet die in het boek optreedt. De naam Nahum betekent in het Hebreeuws ‘trooster’. In de versio vulgata, de Latijnse vertaling van de bijbel, wordt de naam van de profeet als Naum weergegeven. In de Griekse vertaling van het Oude Testament, de Septuagint, wordt Ναουμ (‘Naoum’) gebruikt.

Plaats binnen het Oude Testament

Het Bijbelboek Nahum behoort tot de verzameling geschriften die in de joodse traditie wordt aangeduid als nevi’im of ‘profeten’. Binnen deze groep Bijbelboeken is er nog een tweedeling gemaakt tussen enerzijds nevi’im rishonim of ‘vroege profeten’, en nevi’im aharonim of ‘late profeten’. Nahum behoort tot die laatste groep, en wordt samen met nog elf profetische boeken (Hosea, Joël, Amos, Obadja, Jona, Micha, Habbakuk, Sefanja, Haggai, Zacharia en Maleachi) tot de ‘twaalf kleine profeten’ gerekend. In de Hebreeuwse bijbel is de volgorde als volgt: eerst komen de vijf boeken van de Torah, dan de nevi’im, en ten slotte de ketuvim of ‘geschriften’. De kleine profeten komen binnen de afdeling nevi’im als laatste. Nahum is de zevende van de kleine profeten: het boek volgt op het Bijbelboek Micha en wordt gevolgd door het boek Habbakuk.

Ook binnen de canonieke volgorde van de christelijke bijbel is het Bijbelboek Nahum de zevende van de twaalf kleine profeten. Deze twaalf zijn echter niet te vinden in het midden van het Oude Testament, maar aan het einde. Dit komt omdat men de indeling naar ketuvim en nevi’im in de christelijke canon grotendeels heeft laten varen.

Structuur en verhaalelementen

De onderstaande tekst is een fragment uit het hoofdstuk Joël, Obadja, Nahum, Habakuk, Sefanja, Haggaï, Zacharia, Maleachi, geschreven door Klaas Spronk en verschenen in: Jan Fokkelman, Wim Weren (red.), De Bijbel Literair, Zoetermeer/Kapellen 2005.

Als enige van de twaalf wordt de profetie van Nahum gepresenteerd als ‘boek’. Het heeft er ook alle schijn van dat zijn woorden niet naderhand op schrift zijn gesteld, maar vanaf het begin zijn bedoeld om te worden gelezen. Dat zou in ieder geval een goede verklaring zijn van het feit dat dit geschrift literair zo hoogstaand is.

Het boekje bestaat uit drie delen. In het eerst (1:1-11) wordt als inleiding de HEER bezongen als wreker en rechter. In het tweede staat de aankondiging van het gericht over Nineve (1:12-2:14). Dat begint (1:12-14) met door God zelf gesproken woorden. Het derde deel (hoofdstuk3) Herhaalt de thema’s van het tweede deel. In deze opbouw ligt de nadruk op de passages die nadrukkelijk als Gods eigen woorden zijn aangeduid.

Op kunstige wijze werkt het eerste deel toe naar de woorden va de HEER in 1:12-14. De HEER wordt eerst voorgesteld als een wreker. Tot drie keer toe klinkt dat woord in 1:2. Men kan het vergelijken met het driewerf ‘heilig’ in Jesaja 6:3. Het wordt gevolgd door woorden die herinneren aan de belijdenis uit Exodus 34:6-7, die eerder werd geciteerd in Joël 2:12-14; Jona 4:2 en Micha 7:18. In Nahum 1:3 lezen we: ‘De HEER is toegevend, maar ook geweldig in kracht, niets laat Hij ongestraft, de HEER’. Vergeleken met Exodus 34 ontbreekt hier een belangrijk element, namelijk Gods ‘vreugde in goedheid’. Dat ‘goede’ vinden we bij Nahum terug in 1:7, ‘De HEER is goed’. Via een gedeeltelijk alfabetisch acrostichon werkt de dichter daar vanaf vers 3 naar toe. Daaraan vooraf gaat nog een ander acrostichon. Zet men na het opschrift de eerste letters van de versregels onder elkaar dan krijgt men in het Hebreeuws het woordje ‘ik’. Kijkt men vervolgens naar het einde van de eerste versregels, inclusief het opschrift, dan ziet men daar de vier letters van de Godsnaam. Zo krijgt men het in de profetische geschriften bekende zinnetje: ‘Ik ben de HEER’.

De Godsnaam staat ook aan het begin van de twee versregels in vers 3. In de eerste van die twee regels volgen daarop twee woorden met een alef, de eerste letter van het Hebreeuwse alfabet, in de tweede regel volgen na de Godsnaam twee woorden beginnend met een bet, de tweede letter van het Hebreeuwse alfabet. In de volgend versregels wordt het alfabet verder afgewerkt via de eerste letter van de regel tot aan de letter tet,de eerste letter van het woord tob, ‘goed (is de HEER)’, in vers7. Gods goedheid blijkt uit het houvast dat Hij biedt aan wie op Hem verrouwt en uit de manier waarop Hij het ‘kwaad’(1:11) aanpakt. Dat wordt nu plechtig aangekondigd in 1:12-14 en beschreven in de twee daarop volgende visioenen spiegelen elkaar in een concentrische structuur, waardoor de nadruk komt te liggen op de herhaalde ‘godsspraak’ in het midden, in 2:14 en 3:5, en het prachtig beschreven visioen va de verovering van de stad tussen die twee ‘godsspraken’ in (in NBG’51 in 2:1=1:15):
 
 

De dichter maakt volop gebruik van de literaire middelen die hem ten dienste staan. Naast de al genoemde acrosticha in 1:1-7 die verwijzen naar de HEER en zijn goedheid zijn er ook nog soortgelijke verwijzingen naar Assur in 1:12 (via de eerste letters van de woorden na ‘zo spreekt de HEER’) en Nineve in 3:18 (via de eerst letters van de halfverzen). Ook speelt hij met klanken. Zo is bijvoorbeeld in de beschrijving van de strijdwagens en het onweer in 2:5 als het ware het geratel va de wielen en het flitsen van de bliksem te horen. Ook past hij heel vaak en heel treffend beeldspraak toe.

Net als bij Micha zit er ook in de naam van de profeet een boodschap. Nahum betekent ‘trooster’. Dat komt terug in 3:7 wanneer gesteld wordt dat voor Nineve geen “troosters’ te vinden zijn. Intussen is de boodschap va het vernietigend oordeel over Nineve reden tot vreugde en dus ook een troost voor degenen die lijden onder zijn juk. Ook de plaats waar de profeet vandaan komt is veelbetekenend. Men zoekt het in 1:1 genoemde Elkos tevergeefs op de kaart. Vertaald geeft het echter goede zin: ‘God is streng’, namelijk tegen de Assyriërs.

Als zesde en zevende boek van de twaalf profeten vormen Micha en Nahum het hart van de verzameling. Precies in dit midden staat de HEER centraal. Het was al af te leiden uit de naam Micha, ‘wie is als Gij’, en het wordt nog eens onderstreept door het acrostichon aan het begin van het boek Nahum en de betekenis van de namen Nahum en Elkos.

Naast de HEER gaat het in deze verzameling ook steeds over de relatie tot zijn volk en over de rol va de andere volken. Bij Micha werd eerst het oordeel geveld over het eigen volk: ‘Sion wordt met bloed gebouwd’(Mi.3:10). In Nahum staat het negatieve oordeel over Nineve centraal: ‘wee de bloedstad’ (Nah.3:1). Via de herhaling van de belijdenis in Jona 4:2 dat de HEER ‘toegevend’ is, wordt in Nahum 1:3 een soortgelijke overgang gemaakt. Bij Jona dient deze belijdenis als verklaring dat God barmhartig is voor de bewoners van Nineve, bij Nahum wordt zij aangehaald om aan te geven dat er ook grenzen zijn. Het kwaad van Nineve blijft niet ongestraft.

Net als het boek Jona eindigt Nahum met een vraag. Bij Jona vestigde die vraag de aandacht op Gods ontferming, bij Nahum op Nineve’s slechtheid. Het nu volgende boek Habakuk begint met een vraag: hoelang laat God het kwade nog toe?



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Klaas Spronk.