Traditioneel vindt men naast het kerkgebouw een pastorie, die oorspronkelijk bestemd is als dienst- of ambtswoning van de pastoor. De pastorie wordt tegenwoordig lang niet altijd bewoond door de pastoor. Soms woont er een andere medewerker van de parochie in de pastorie, soms is er een secretariaat of een parochiehuis in gevestigd. Het klassieke beeld van een pastoor die vaker met dan zonder kapelaans en inwonende huishoudster(s) op de pastorie woont, is gaandeweg aan het verdwijnen. Dit komt niet alleen door het teruglopend aantal priesters. Ook de omvang van een pastorie vormt soms een probleem: ze zijn nogal eens te groot om door één persoon alleen te worden bewoond, terwijl niet elke pastorie geschikt is te maken voor een kleiner huishouden. Niet alle pastorale beroepskrachten wilden bovendien zonder meer ‘in hun werk’ wonen, omdat dit ook een inbreuk kan doen op de gewenste privacy. Zo zijn er in de loop der tijd nogal wat pastorieën 'gesneuveld’ als kerkelijke ambtswoning.
De onderdelen ‘kost en inwoning’ zijn onderhevig aan belastingheffing en worden fiscaal gewaardeerd. Wanneer deze onderdelen anders dan in natura worden verstrekt, namelijk in geld waarover de priester de vrije beschikking heeft, is sprake van inkomen waarover door de betrokken priester normaal belasting dient te worden betaald. In de Uitvoeringsregeling Loonbelasting wordt onderscheid gemaakt tussen priesters die inwonend zijn en priesters die vrij wonen genieten. Van inwoning is sprake indien de beschikbaar gestelde woonruimte mede anderen tot huisvesting dient. Onder ‘anderen’ bijvoorbeeld te verstaan andere priester(s) of pastorale beroepskrachten en huishoudelijke medewerkers. Waar het op neer komt is dat het huis en de huishouding gedeeld worden.
De priester wordt in het huidige belastingstelsel aangemerkt als een pseudo-werknemer. Bij de vrije verstrekking van inwoning en huishouding geldt op grond van de Uitvoeringsregeling Loonbelasting een bedrag voor de belaste waarde van ‘inwoning’. De belastbare component van de ‘huishouding’ wordt jaarlijks vastgesteld op basis van landelijk overleg van de bisdommen met de belastingdienst.
Wanneer een priester alleen in een door de parochie ter beschikking gestelde woning is gehuisvest, wordt hij geacht het genot te hebben van ‘vrij wonen’. In de Uitvoeringsregeling Loonbelasting 2001 wordt dit genot gewaardeerd naar de economische huurwaarde. Vanwege de omvang, de ligging en de waarde van pastorieën dreigt hierdoor in sommige gevallen het belastbare inkomen van alleenwonende priesters onaanvaardbaar hoog te worden. In verband hiermee is in overleg tussen de bisdommen en het Ministerie van Financiën een regeling getroffen analoog aan de zogenaamd werkkostenregeling zoals deze geldt voor werknemers die in loondienst zijn. De bijzondere regeling houdt in dat in die gevallen dat voor de behoorlijke vervulling van de werkzaamheden van de priester een woning door de parochie ter beschikking is gesteld, bij de bepaling van de besparingswaarde uit wordt gegaan van een bedrag van 18% van het belastbaar inkomen uit werk en woning (Box 1) van de priester (exclusief een eventuele bijtelling voor de huisvesting), met als minimum het bedrag van de minimale huur volgens de Wet individuele huursubsidie. Uitganspunt van deze regeling is dat de priester geen andere inkomsten heeft dan de gebruikelijke honorering. Waar dit anders is wordt per situatie gekeken hoe de besparingswaarde wordt verdisconteerd in de individuele belastingaanslag.
Normbedragen pastoriehuishouding
De parochie dient in de begroting rekening te houden met de kosten die gepaard gaan met het verschaffen van inwoning en huishouding. De bisdommen stellen hiertoe jaarlijks normbedragen vast. Het betreft normbedragen, de werkelijke bedragen kunnen altijd hoger of lager uitvallen, afhankelijk van de wijze waarop in de elementen wordt voorzien.