Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Sjoerd van Hoorn
Dossiers » Psychoanalyse en religie » introductie » Psychoanalyse en religie

Psychoanalyse en religie

Psychoanalyse en religie lijken op het eerste gezicht wellicht geen gelukkige combinatie te zijn. Was de stichter van de psychoanalyse, Sigmund Freud, immers niet degene die geloof in God als een infantiele neurose omschreef? Toch is er vanuit de psychoanalyse veel te zeggen over religie: zelfs als we de reductie van geloof tot pathologie niet overnemen, kunnen Freud en zijn diverse leerlingen ons veel leren over geloof als psychisch fenomeen, mystiek en zo meer.
 
De grondgedachte van de psychoanalyse is even eenvoudig als verstrekkend: het psychische leven van de mens is ten diepste seksueel van aard. Ook geloof in God is dus seksueel. Het is een gedachte die vanuit cultuurtheologisch perspectief verhelderend kan werken, denk maar aan de identificatie van geloof met de lichamelijke liefde die in diverse vormen van funk, R&B en hip-hop een leitmotif is. 
 
De psyche bestaat volgens Freud uit energie, uiteraard met een neurologisch correlaat, die eigenlijk seksueel is. Freud noemt deze energie, met een aan het Latijnse woord voor lust ontleende term, libido. Het libido brengt ons bij wat als de grote ontdekking van de psychoanalyse gezien wordt. Freud stelde dat het psychisch leven van de mens grotendeels een onbewust leven is. De psyche is als een ijsberg waarvan maar een klein stukje, het bewuste deel, boven water uitsteekt, terwijl de grote massa zich onder water bevindt. De psychoanalyse is de analyse van het onbewuste.
 
De gedachte dat de mens bewogen wordt door onbewuste motieven is natuurlijk niet uniek voor Freud. Al bij de apostel Paulus vinden we de gedachte dat je iets anders doet dan je wilt en ook zulke uiteenlopende auteurs als St. Augustinus, Spinoza, Schopenhauer en Nietzsche hebben gewezen op het driftleven waar we ons vaak niet bewust van zijn. Freud was echter wel de eerste die een overkoepelende theorie van het onbewuste formuleerde én degene die het aandurfde om de mens (en vooral ook het kind) als een wezen te kenschetsen dat van huis uit een seksueel wezen is.
 
Voor Freud, nog meer dan voor St Augustinus of Nietzsche, woelt het seksuele leven onder het laagje bewustzijn en maakt in veel gevallen uit wat we doen. Freud ziet de psyche als opgebouwd uit drie instanties: het bewuste ik, het onbewuste -- ook wel Es (het) genoemd -- en het geweten, het über-ich (boven-ik). De mens heeft verlangens die het niet kan verwerkelijken en die daarom onderdrukt en zo onbewust worden: het onbewuste is de verzamelplaats van niet-realiseerbare verlangens. Het ik daarentegen is de instantie waarmee de mens zich bewust in de wereld oriënteert: het is zogezegd zijn realistische kant, datgene waardoor hij zich tot de wereld verhoudt. Het über-ich is het geweten, het is de geïnternaliseerde (verinnerlijkte) stem van de vader en/of andere autoriteiten die het ik eisen stelt.
 
Het onbewuste komt tot stand doordat het kind (de peuter) naar de moeder verlangt; de vader eist echter de moeder voor zich op en wijst het kind op zijn plaats. De vader stelt het ik dus eisen: hij confronteert het kind met de wet, de orde waarin niet het verlangen allesbepalend is, maar er een werkelijkheid buiten de twee-eenheid van moeder en kind bestaat die de mens bepaalde handelingen voorschrijft en andere verbiedt. Het kind moet nu zijn onrealiseerbare verlangen naar zijn moeder een plaats geven. Bij een jongen neemt een andere vrouw uiteindelijk de plaats van de moeder in, terwijl een meisje haar verlangen van haar moeder naar haar vader en uiteindelijk naar een andere man verplaatst. Het incestverbod staat zo aan de basis van de cultuur: omdat het kind niet bij moeder kan blijven moet het er op uit.
 
Het onbewuste speelt echter het hele leven een rol, het hierboven beschreven Oedipus-complex blijft de menselijke psyche structureren: er is namelijk altijd een rest aan verlangen die geen plaats vindt in de orde van de vader. Het is ook dat verlangen dat de psyche energie blijft geven.
 
De verschillende manieren waarop het onbewuste verlangen naar de moeder zich uit, zijn ondermeer te vinden in de psychologie van de gelovige. Psychoanalytici duiden diverse voorstellingen van het leven van heiligen als in wezen erotische voorstellingen. De verhouding tot het heilige en tot het beeld van God is een seksuele verhouding. Het gaat hier uiteraard niet eenvoudig om genitale seksualiteit (de meeste gelovigen willen zogezegd niet met God naar bed) maar om het verlangen -- dat altijd seksueel is -- dat de vorm van een religieuze, bijvoorbeeld een mystieke ervaring aanneemt.
 
 


Bron: Tilburg School of Catholic Theology