De Sahidisch-Koptische naam ‘Shenoute’ (‘Sjenoete’) betekent ‘Zoon van God’. De ambtsnaam van de huidige patriarch van de Koptisch-Orthodoxe Kerk, Shenouda III, is een variatie hierop.
Voor een studie naar het leven van Shenoute kunnen we putten uit verschillende soorten Koptische bronnen, waaronder meerdere versies van zijn biografie en de teksten die hij zelf geschreven heeft, zoals brieven, preken en voorschriften. Het Koptisch is de laatste fase van de inheemse Egyptische taal, die sterk door het Grieks is beïnvloed. Shenoute schreef in het Sahidisch, het dialect uit zuidelijk Egypte, dat van de 3e/4e eeuw tot ongeveer 1000 landelijk de voornaamste variant was.
Het Leven van Shenoute is volledig overgeleverd in het Bohairisch, Arabisch, Syrisch en Ethiopisch, maar van de Sahidische versie, waarin de oorspronkelijke tekst geschreven was, zijn slechts fragmenten bekend. (Het Bohairisch was het dialect uit noordelijk Egypte, dat vanaf 1000 de voornaamste Koptische taalvariant werd en dat nu nog beperkt als liturgische taal wordt gebruikt.) De tekst wordt een ‘Leven’ genoemd, maar was eigenlijk een lofzang (enkomium) op Shenoute, die bedoeld was om op zijn feestdag in de kerk te worden voorgedragen. Er bestonden een lange en een korte versie. Uiterlijk in de 10e eeuw werd de lange versie van het Leven in het Bohairisch vertaald en aangepast voor de monniken in de Sketis (Wadi-al-Natrun), een streek tussen Alexandrië en Cairo. Hierin werd Shenoute gepresenteerd als een profeet en asceet. De Heer zou hem regelmatig bezocht hebben. Om de tekst meer gezag te geven werd hij toegeschreven aan Besa, de leerling en opvolger van Shenoute. Aan de late Arabische versie zijn nog veel wonderverhalen toegevoegd.
Lange tijd waren de Bohairische en Arabische versies van het Leven de belangrijkste bronnen over het leven van Shenoute, maar sinds het afgelopen decennium werkt een internationaal onderzoeksteam onder leiding van prof. Stephen Emmel aan de heruitgave van de Canones en Logoi van Shenoute, die ook historische gegevens bevatten. Daardoor zal het in de toekomst mogelijk worden om de gebeurtenissen in de literaire tekst te verifiëren met zijn geschriften.
Volgens het Bohairische Leven was Shenoute afkomstig uit het dorpje Sjenalolet in het district Sjmin (Gr.: Panopolis; Arab.: Achmim) in Midden-Egypte en openbaarde zijn heiligheid zich al in zijn kindertijd. Hij mocht met een herder mee om de schapen van zijn vader te hoeden, maar kwam dagelijks te laat thuis. Toen de herder hem een keer naar huis volgde, zag hij Shenoute in een waterput staan bidden, terwijl het water tot aan zijn nek reikte en zijn vingers oplichtten als tien brandende lampen. De herder vertelde dit aan de vader van Shenoute en voelde zich niet langer waardig de jongen te begeleiden (Leven 3-4). Tien dagen later ging Shenoute met zijn vader naar zijn oom Pgol (Arab.: Bigoul), de overste van een grote kloostergemeenschap, die de jongen onder zijn hoede nam en in hem zijn meerdere erkende door hem ‘mijn vader en archimandriet’ te noemen (Leven 5-7). ‘Archimandriet’ is een benaming voor de overste van een groep kloosters, wat Shenoute uiteindelijk ook werd. Volgens het Leven trad hij blijkbaar in toen hij nog een kind was.
Het Leven is bedoeld om Shenoute te kunnen blijven gedenken, maar ook om het publiek ervan te overtuigen dat hij werkelijk een heilige was, ook al kenden de kloosterlingen hem als een zeer strenge overste. Daarom legt de tekst veel nadruk op zijn uitzonderlijke spiritualiteit vanaf zijn jeugd en op de erkenning van zijn gezag door een oudere heilige.
Volgens Emmel kwam Shenoute in 346/347 ter wereld en werd hij in 370, als twintiger, monnik in een van de kloosters van de monastieke federatie bij Atripe (Sohag), op de westelijke oever van de Nijl ter hoogte van de stad Sjmin / Panopolis (Achmim). Deze federatie bestond uit twee kloosters voor mannen, die nu bekend staan als het ‘Witte Klooster’ en het ‘Rode Klooster’ (vanwege de kleur van de kalksteen waaruit de kerken zijn gebouwd), een nonnenklooster en kluizenaars. Elk klooster had een eigen ‘oudste’, maar de overste van het ‘Witte Klooster’ was ook de ‘vader van deze congregaties’, oftewel van de hele federatie. Pgol, de eerste overste, bestuurde de kloosters aan de hand van honderden voorschriften, die op de regels van Pachomius waren gebaseerd, maar waren aangepast en uitgebreid. Hij volgde wel het voorbeeld van Pachomius, maar zijn kloosters waren niet ‘pachomiaans’.
Lange tijd werd aangenomen dat Shenoute Pgol direct opvolgde als leider van de federatie, maar toen Pgol rond 379 overleed, werd een zekere Eboneh overste. Al snel ontstond er een conflict over spiritueel leiderschap, waarin Shenoute als een waardige opvolger van Pgol naar voren kwam. Als monnik scheef hij een lange brief aan zijn medebroeders om te laten weten dat hij zich in de woestijn zou terugtrekken naar aanleiding van een schandaal. Hij was, naar eigen zeggen door een goddelijke openbaring, op de hoogte van een zedelijk vergrijp. Aangezien een meerdere dit geheim wilde houden, is Shenoute zelf naar de overste gegaan, maar deze wilde hem niet geloven en beschouwde hem als een lasteraar. Uit een tweede brief blijkt dat een nieuw incident grote schande over de kloostergemeenschap en haar overste bracht. Naar aanleiding daarvan werd Shenoute in 385 tot leider gekozen.
De brieven corrigeren het beeld dat in het Bohairische Leven wordt geschetst. Pas na de dood van Pgol en na enkele schandalen werd het gezag van Shenoute door zijn medebroeders erkend. Toch is de fictieve rol van Pgol in het Leven van groot belang, aangezien het leiderschap van Shenoute erdoor gerechtvaardigd wordt en Eboneh uit de geschiedenis wordt gewist.
Shenoute was als monnik al zeer bedreven in het Koptisch, maar was ook goed bekend met de klassieke literaire conventies, waardoor hij zich helder en in beeldspraak kon uitdrukken. Ook was hij vertrouwd met de bijbel, waaruit hij vrijwel moeiteloos kon citeren.
Volgens het Bohairische Leven onderwierp Shenoute zich aan een strenge ascetische levenstijl. Hij bad en vastte veel, waardoor hij vel over been werd, en sliep weinig. Ook wordt er gezegd dat hij erg donkere kringen rond zijn holle ogen had vanwege het vele huilen (Leven 10, 12).
Gedurende tachtig jaar (!) bestuurde Shenoute de monastieke federatie, maar hij bleef in een cel in de woestijn wonen. Pas aan het eind van zijn leven, toen hij erg ziek was, liet hij een gebouwtje in het hoofdklooster plaatsen om er zijn laatste dagen door te brengen.
Als ‘vader van deze congregaties’ werd hij bijgestaan door een privé-secretaris en een raad van adviseurs, en had hij de volgende taken (Layton):
1. ervoor zorgen dat goederen direct betaald werden;
2. de dienstbaren aanmoedigen;
3. bepalen of een kloosterling iets uit het magazijn mocht hebben;
4. personen die wilden intreden ondervragen naar hun motivatie;
5. nieuwelingen de kloostervoorschriften bijbrengen;
6. bepalen dat er een dienst werd gehouden;
7. de groepshuizen bezoeken;
8. bepalen of een kloosterling het klooster mocht verlaten voor een reis of familiebezoek.
Shenoute bestuurde de monastieke federatie met behulp van de regels van Pgol, die in boeken waren vastgelegd. De boeken zelf zijn – voor zover bekend – niet bewaard gebleven, maar ruim vijfhonderd voorschriften worden in de Canones aangehaald in verband met concrete situaties. Het totale aantal kan echter nog veel meer zijn geweest. Vier weken per jaar werden alle voorschriften aan de hele kloostergemeenschap voorgelezen, zodat iedereen zijn gedrag eraan kon toetsen. Ook werd er uit de regelboeken voorgelezen tijdens het tweewekelijkse onderricht in de groepshuizen en tijdens grotere bijeenkomsten in de afzonderlijke kloosters. De regels leidden tot een grondige sociale controle binnen de gemeenschappen.
Shenoute liet overtredingen zwaar bestraffen om iedereen discipline bij te brengen, maar ook uit woede, omdat overtreders met hun gedrag het geestelijke welzijn van de hele gemeenschap op het spel hadden gezet. De vergrijpen waren vooral diefstal, het ongevraagd uitdelen van voedsel en ontucht. De straffen varieerden van boze brieven aan de ‘oudsten’ tot lijfstraffen (stokslagen op de voetzolen) en verbanning uit het klooster. Dit leidde soms tot verzet en protestbrieven vol bijbelse citaten om Shenoute ervan te overtuigen dat zijn houding nauwelijks christelijk was. Eenmaal heeft hij zich per brief verdedigd naar aanleiding van de dood van een broeder, die stokslagen had gekregen.
Volgens de late Arabische versie van het Leven telde de kloostergemeenschap in de tijd van Shenoute 2200 broeders en 1800 zusters, nog afgezien van het aantal novicen. Dit zou neerkomen op gemiddeld 1100 broeders per mannenklooster, als we de kluizenaars hierbij rekenen, en 1800 zusters in een enkel nonnenklooster, wat onwaarschijnlijk veel is. We kunnen nog geen goede schatting van het aantal kloosterlingen geven, omdat de kloosters nog niet volledig onderzocht zijn.
In 380 riep keizer Theodosius I het christendom uit tot de officiële staatsreligie; het jaar daarop werd tijdens een concilie in Constantinopel de formule van de heilige Drie-eenheid vastgelegd. Tien jaar later werden alle afgodendiensten verboden. Het verbod op de oude religies leidde in Egypte tot een anti-heidense stemming en geweld door fanatieke christenen. Zo mobiliseerde Theophilus, de aartsbisschop van Alexandrië, in 392 een menigte om de tempel van Serapis te verwoesten. In 415 werd zijn opvolger, Cyrillus van Alexandrië, al dan niet terecht in verband gebracht met de moord op de neoplatoonse filosofe Hypatia. In dezelfde periode leidde Shenoute, die met Cyrillus bevriend was, een groep monniken naar Panopolis om de tempel van Min te verwoesten.
Ook kwam Shenoute in conflict met Gesios (Flavius Aelius Gessius), een voormalige gouverneur en grootgrondbezitter. ‘Die vijand uit Panopolis’ was namelijk schandelijk rijk en behandelde zijn arme pachters slecht. Bovendien zou Gesios gezegd hebben dat Christus ‘niet goddelijk was’ (Emmel).
Cyrillus van Alexandrië zag in Shenoute een krachtige bondgenoot en heeft tevergeefs geprobeerd om hem tot bisschop te benoemen. Wel was Shenoute aanwezig tijdens het concilie in Efeze (431), waar Nestorius veroordeeld werd. Volgens het Bohairische Leven heeft hij Nestorius geslagen, omdat deze de evangeliën op de grond zou hebben gelegd. Deze anekdote was bedoeld om het negatieve beeld van Nestorius in stand te houden (Leven 128-130).
In de periode 440-445, toen Shenoute ongeveer 100 jaar was, werden er in het ‘Witte Klooster’ meerdere gebouwen gebouwd, waaronder de grote kerk, die na vijf maanden hard werken voltooid was.
In de periode 445-450 werden de steden in Midden-Egypte geteisterd door de plunderende Blemmiërs, een nomadische stam uit de oostelijke woestijn, en zochten twintigduizend mensen hun toevlucht tot de kloosters van Shenoute. Ongeacht of ze christen waren, werden ze drie maanden lang opgevangen, hun zieken en gewonden verzorgd en de doden begraven, en er werden 52 kinderen geboren. De Blemmiërs worden ook in het Bohairische Leven genoemd (Leven 89-90).
Shenoute heeft acht delen Logoi en negen delen Canones in het Sahidisch nagelaten, waarvan elk deel meerdere teksten bevat, die nog integraal uitgegeven moeten worden. Over de Logoi is nog niet zoveel bekend. Shenoute heeft in de Canones een selectie van zijn werken opgenomen en ze chronologisch geordend, zodat ze parallel aan zijn leven lopen, van zijn tijd als monnik tot aan het einde van zijn leven. Het gaat om brieven, preken en didactische verhandelingen over het naleven van de kloostervoorschriften, die niet systematisch geordend zijn.
Shenoute veroordeelde Nestorius en schreef ook een polemisch traktaat over Origenes, maar verdiepte zich niet erg in theologische zaken. Hij noemde Maria nauwelijks in zijn werken en had niet zoveel op met de vergeving van de zonden. Wel benadrukte hij het belang van gehoorzaamheid aan God en de vrije keus om voor het goede of slechte te kiezen.
In zijn preken presenteert Shenoute zich als een profeet, die beter dan wie ook wist welke bijbelse passages op een situatie van toepassing waren en welke niet. Hij citeerde veelvuldig uit de profetische boeken en de geschriften van Paulus.
Volgens Emmel is Shenoute in 465 gestorven en is hij 118 jaar geworden, maar in een recent artikel komt Phillippe Luisier tot de conclusie dat Shenoute niet meer in leven was tijdens het Concilie van Chalcedon in oktober 451. Hij is in juli 450 of in juli 451 overleden.
(door Renate Dekker)