Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Hans van Loon
Dossiers » Thomas, het evangelie van » introductie » Evangelie van Thomas

Evangelie van Thomas

De vondst van het evangelie van Thomas

In december 1945 werd in het zuiden van Egypte, bij het stadje Nag Hammadi, een kruik met Koptische handschriften ontdekt. Een van de ruim 50 geschriften die toen zijn gevonden is het boekje dat als titel heeft ‘Het Evangelie volgens Thomas’. Het bestaat uit ruim honderd spreuken, korte gesprekken en gelijkenissen waarvan de meeste worden ingeleid met: ‘Jezus zei…’. Het geeft dus geen beschrijving van Jezus’ leven, dood en opstanding, zoals in de nieuwtestamentische evangeliën.

Voordat deze Koptische tekst aan het licht kwam, waren enkele spreuken hiervan al bekend in het Grieks. Omstreeks 1900 zijn in Egypte, in het oude Oxyrhynchus (ongeveer 200 km ten zuiden van Cairo), Griekse handschriften uit de derde eeuw gevonden die uitspraken op naam van Jezus bevatten. Sinds de vondst van het evangelie van Thomas in het Koptisch is duidelijk dat deze Griekse woorden op naam van Jezus uit dit evangelie afkomstig zijn.

Meestal gaat men ervan uit dat het evangelie van Thomas oorspronkelijk in het Grieks is geschreven, maar er zijn ook geleerden die menen dat het Syrisch de oorspronkelijke taal is. De Koptische vertaling stamt waarschijnlijk uit de derde of vierde eeuw; het handschrift dateert uit de vierde eeuw.

Er bestaat ook een ander evangelie van Thomas, dat legenden over Jezus’ kindertijd bevat. Dit is in diverse oude talen overgeleverd en is de eeuwen door bekend gebleven.

Wat staat er in?

Volgens het opschrift bevat het in 1945 teruggevonden evangelie van Thomas Jezus’ verborgen (of: geheime) uitspraken. Degene die dit onderricht heeft verzameld, wilde het dus onderscheiden van de woorden van Jezus die in de christelijke gemeenten algemener bekend waren. Na het opschrift roept de eerste spreuk ertoe op de uitleg van die verborgen woorden te zoeken; die wordt er dus niet bij gegeven.

Daar komt bij dat het evangelie van Thomas in het algemeen niet volgens een duidelijke ordening is opgebouwd. Om deze redenen klinkt het vaak raadselachtig, maar met behulp van andere teksten uit die tijd kunnen de meeste spreuken wel verklaard worden.

Eerst wordt nu aandacht geschonken aan enkele opvallende uitspraken die afwijken van Jezus’ onderricht in de nieuwtestamentische evangeliën.

Opmerkelijk is dat Jezus in Thomas 3 oproept tot zelfkennis. Daarmee is niet zelfkennis in modern-psychologische zin bedoeld, maar de kennis van de afkomst en de bestemming van de uitverkoren mens ofwel van zijn of haar ziel. In diverse spreuken (bijv. 49) wordt erop gezinspeeld dat de uitverkorene afkomstig is van het hemelse Koninkrijk en daarnaar zal terugkeren. De mens die daartoe is bestemd, leeft als ‘eenling’ ofwel celibatair; zo grijpt hij of zij vooruit op de toestand van het Koninkrijk waarin het er niet meer toe doet of iemand mannelijk of vrouwelijk was.

Thomas 21 bevat een gelijkenis waarin wordt verteld dat eigenaars hun veld opeisen. Dit betekent dat kwade machten hun gezag over de aarde willen laten gelden. Jezus’ leerlingen zijn dan als kinderen die hun kleren uitdoen; dit betekent dat zij hun materiële lichamen zullen afleggen en gereed zijn om terug te keren naar het Koninkrijk waarvan zij afkomstig waren. In Thomas 50 verklaart Jezus welke antwoorden zijn leerlingen, als zij opstijgen naar het licht van het hemelse Koninkrijk, moeten geven aan de machten die hen proberen tegen te houden. Als ze de juiste antwoorden of wachtwoorden geven, kunnen ze doorgaan naar de levende Vader die hen heeft uitverkoren.

Zulk onderricht is op zijn minst verwant met gnostische teksten uit diezelfde tijd. Er zijn geleerden die menen dat het geen zin heeft of geheel onjuist is het evangelie van Thomas gnostisch te noemen, maar de verwantschap met gnostische (of eigenlijk: nu gnostisch genoemde) getuigenissen is toch treffend. Dit blijkt ook in Thomas 52. Daar zeggen Jezus’ leerlingen dat vierentwintig profeten in Israël door hem waren geïnspireerd. In feite was dat de gangbare opvatting van de vroege kerk, waar de profeten met groot respect werden gelezen als getuigen van Jezus’ komst. In zijn antwoord zegt Jezus echter dat zijn leerlingen zijn voorbijgegaan aan de Levende die bij hen is en dat zij hebben gesproken over de doden. Met de Levende bedoelt hij zichzelf. Uit dit antwoord blijkt dat Jezus volgens dit gesprek afstand nam van de oudtestamentische profeten. Omdat het moeilijk voorstelbaar is dat Jezus als gelovige jood zo scherp afstand heeft genomen van de profeten van zijn volk Israël, kunnen we concluderen dat deze spreuk niet echt van hemzelf afkomstig is. Zo is ook de uitspraak van Jezus’ leerlingen over de profeten teruggeprojecteerd in de tijd voor zijn dood. Dit gesprekje geeft dus inzicht in een opvatting die na verloop van tijd onder bepaalde christenen postvatte, namelijk dat het Oude Testament van geringe waarde was in vergelijking met Jezus en zijn boodschap. Zij meenden dat Mozes en de profeten waren geïnspireerd door een lagere God, die mensen niet tot hun geestelijke bestemming kon brengen. Deze opvatting wordt gerekend tot de gnostiek, waar men rekende op verlossing door de hoogste God, die de God van het Oude Testament verre te boven ging.

Mystieke teksten

Het evangelie van Thomas bevat ook uitspraken die we mystiek en esoterisch kunnen noemen, zonder dat ze specifiek gnostisch zijn. Zo zegt Jezus in Thomas 108 dat wie van zijn mond drinkt, zal worden zoals hij, en dat Jezus die mens zal worden. In Thomas 75 zegt Jezus dat velen bij de deur staan, maar dat de eenlingen de bruidskamer binnengaan. De bruidskamer is beeldspraak voor de mystieke vereniging met God of met je eigen engel. In een frappante uitspraak in Thomas 28 geeft Jezus uiting aan zijn teleurstelling over de meeste mensen:

Ik ben in het midden van de wereld gaan staan
en ben in een lichaam aan hen verschenen.
Ik trof hen allen dronken aan;
niemand van hen trof ik dorstig aan.
En mijn ziel was bedroefd over de mensenkinderen,
want ze zijn blind in hun hart
en kunnen niet zien.
Omdat ze leeg in de wereld zijn gekomen,
proberen ze leeg de wereld weer te verlaten.
Maar nu zijn ze dronken.
Wanneer ze hun wijn wegdoen,
dan zullen ze tot inzicht komen.

We kunnen hieruit afleiden dat alleen de uitverkorenen de beneveling van het dagelijks leven achter zich hebben gelaten en zich vanuit een nieuw inzicht in zichzelf geheel op Jezus en zijn hemelse Koninkrijk hebben gericht.

Soms zijn reeds bestaande spreuken aan Jezus toegeschreven. Een voorbeeld hiervan is Thomas 17, dat ook in andere vroegchristelijke geschriften als een uitspraak van Jezus geldt:

Jezus zei:
Ik zal jullie geven wat geen oog heeft gezien,
wat geen oor heeft gehoord,
wat geen hand heeft getast
en in geen mensenhart is opgekomen.

In een iets andere vorm staan deze mystieke woorden in Paulus’ eerste brief aan de Korintiërs 2:9, maar Paulus kent ze niet als een uitspraak van Jezus en leidt ze neutraal in met ‘zoals geschreven staat’. Het is overigens niet duidelijk naar welke bron Paulus dan verwijst.

Verwantschap met synoptische evangeliën

Voor een deel bestaat het evangelie voorts uit uitspraken en gelijkenissen die bekend zijn uit de synoptische evangeliën van het Nieuwe Testament. Onderricht dat daarmee in grote lijnen overeenkomt, is meestal iets anders geformuleerd, zoals ook de synoptische evangeliën in overeenkomstige teksten onderling vaak een beetje afwijken. Zo bevat Thomas 9 een versie van Jezus’ gelijkenis van de zaaier die in drie andere versies ook in de synoptische evangeliën staat (bijv. Marcus 4:3-8). In Thomas 65 staat een versie van de gelijkenis van de pachters van de wijngaard die eveneens uit de nieuwtestamentische evangeliën bekend is (bijv. Marcus 12:1-9).

Bovendien zijn in het evangelie van Thomas uitspraken op naam van Jezus te vinden die doen denken aan de synoptische evangeliën, maar daar zo niet te vinden zijn. Het is mogelijk dat sommige van zulke gelijkenissen op Jezus zelf teruggaan. Zo bijvoorbeeld de gelijkenis in Thomas 8 over een verstandige visser die in zijn net vol kleine vissen een mooie grote vis vond. Hij wierp alle kleine vissen terug en hield de grote vis (vgl. bijv. Matteüs 13:44-48). In Thomas 102 vergelijkt Jezus de Farizeeën met een hond die in de voerbak van de ossen slaapt. Hij zegt dat de hond zelf niet eet en de ossen verhindert te eten. Intrigerend is ook de gelijkenis in Thomas 97:

Jezus zei:
Het koninkrijk van de Vader lijkt op een vrouw
die een kruik vol meel draagt.
Toen ze nog een heel eind te gaan had, brak het oor van de kruik af.
Het meel stroomde achter haar op de weg.
Zij wist het niet, ze had het ongeluk niet opgemerkt.
Toen ze thuis kwam, zette ze de kruik neer
en merkte ze dat die leeg was.

Een unieke tekst leert ons dat Jezus Jakobus (dat was zijn eigen broer) na zijn dood als zijn opvolger zou hebben aangewezen (Thomas 12). Vermoedelijk is deze uitspraak ontstaan in de vroege joods-christelijke gemeente te Jeruzalem, waarin Jakobus een belangrijke positie innam.

Thomas 13 leert ons weer iets anders, namelijk dat Thomas Jezus’ meest ingewijde leerling was. Afgezien van het opschrift en de slottitel is dit het enige gesprek waarin Thomas zelf voorkomt. Het luidt:

Jezus zei tot zijn leerlingen:
Vergelijk me met iemand
en zeg me op wie ik lijk.
Simon Petrus zei tot hem:
Je lijkt op een rechtvaardige engel.
Matteüs zei tot hem:
Je lijkt op een verstandige filosoof.
Thomas zei tot hem:
Meester, mijn mond is er helemaal niet toe in staat
te zeggen op wie jij lijkt.
Jezus zei:
Ik ben je meester niet.
Want jij hebt gedronken en bent dronken geworden
van de opborrelende bron die ik heb aangeboord.
En hij nam hem terzijde en zei hem drie woorden.
Toen Thomas bij zijn vrienden terug kwam, vroegen ze hem:
wat heeft Jezus je gezegd?
Thomas zei:
Als ik jullie één van de woorden zeg
die hij mij heeft gezegd,
dan zullen jullie stenen nemen
en die naar mij werpen,
en vuur zal uit de stenen komen
en jullie verbranden.

Het begin van dit gesprek doet denken aan de nieuwtestamentische evangeliën, bijv. Marcus 8:27-29 en Johannes 6:68-69. Anders dan in die evangeliën is in het evangelie van Thomas deze leerling de enige die Jezus’ geheime onderricht geheel heeft leren kennen. De antwoorden die Simon Petrus en Matteüs geven, zijn misschien niet verkeerd, maar Thomas is in het geheim ingewijd in nog bijzonderder kennis dan al in dit evangelie is opgetekend. Als hij daarover zou spreken, zouden zijn medeleerlingen hem stenigen; dat was destijds de straf voor godslastering. Uit dit gesprek blijkt dat Thomas volgens de samensteller van dit evangelie Jezus’ leerling bij uitstek was.

Bronnen van het evangelie van Thomas

Uit het evangelie van Thomas blijkt, dat binnen het vroege christendom een bewerking en uitwerking heeft plaatsgevonden van de uitspraken en gelijkenissen van Jezus die al circuleerden. Waarschijnlijk heeft de samensteller van het evangelie van Thomas de evangeliën van Matteüs, Marcus en Lucas wel gekend, maar hij heeft ook in contact gestaan met andere, onafhankelijke overleveringen van Jezus’ onderricht, en hij heeft reeds bestaande spreuken aan Jezus toegeschreven. In ieder geval zijn in het evangelie van Thomas uitspraken uit heel verschillende bronnen bijeengebracht.

Auteur, tijd en plaats van ontstaan

De samenstelling van het evangelie van Thomas heeft volgens de meeste specialisten plaatsgevonden in de tweede eeuw. Dit neemt niet weg dat tal van spreuken kunnen teruggaan op de eerste eeuw en sommige op Jezus zelf. Als het evangelie van Thomas is samengesteld in de tweede eeuw, dan is duidelijk dat de apostel Thomas het niet zelf heeft geschreven. We kunnen veronderstellen dat de schrijver die dit evangelie heeft samengesteld de apostel Thomas bijzonder in ere wilde houden. Dat er zo’n bijzondere waardering voor Thomas is geweest, blijkt ook hieruit, dat er in Nag Hammadi nog een ander boek op zijn naam is gevonden: het Boek van Thomas de Strijder. Bovendien zijn er uitgebreide apocriefe Handelingen van Thomas geschreven, met daarin het beroemde gnostisch getinte Lied van de Parel. Gezien de Syrische herkomst van deze tradities over Thomas wordt doorgaans aangenomen dat ook het aan hem toegeschreven evangelie oorspronkelijk in Syrië is geschreven. Anders dan in het Nieuwe Testament, waar zijn naam alleen Thomas luidt (bijv. Matteüs 10:3), met daarbij eventueel Didymus (bijv. Johannes 11:16), stond hij in Syrië bekend onder de dubbele naam Judas Thomas. In het opschrift van dit evangelie wordt zijn naam dan ook vermeld als Didymus Judas Thomas. Daarvan betekent zowel Didymus als Thomas ‘tweeling’, respectievelijk in het Grieks en het Aramees.

Concluderend is over dit evangelie te zeggen dat het een getuigenis is van christenen die op een andere manier in Jezus geloofden dan in het brede (‘katholieke’) christendom gangbaar is geworden. Het heeft destijds in de christenheid geen algemene erkenning gevonden, maar het is en blijft een fascinerend document, dat ons in aanraking brengt met de oudste overleveringen van Jezus’ onderricht en inzicht geeft in een latere uitwerking hiervan.

(door Riemer Roukema)



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Riemer Roukema.