Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Joke Huisintveld
Dossiers » Uitvaartrituelen » introductie » Introductie Uitvaartrituelen

Introductie Uitvaartrituelen

Uitvaartrituelen_zijn_hot. Uitvaartondernemers waren vroeger de organisatoren van een uitvaart, de rituele dimensie lag bij de pastor of dominee. Steeds vaker zijn het de uitvaartondernemers of ritueelbegeleiders die een uitvaartdienst invullen. Rituelen zeggen veel over hoe we geloven en hoe we denken over de dood. Voor iedereen hebben uitvaartrituelen weer een andere functie, maar ze worden maar op één moment uitgevoerd: als iemand doodgaat en begraven of gecremeerd wordt. 

Christelijke uitvaartrituelen

In de christelijke visie is de dood het gevolg van de zonde. God wilde de dood niet, maar door de zonde heeft de mens dit zelf veroorzaakt. Door Christus is er een positiever beeld van de dood ontstaan: door onze dood “sterven wij met Christus”. Dit begint al bij de doop waar we deel krijgen aan de verrijzenis van Christus (zie het dossier “Doop, sacrament van de”) en heeft zijn voltooiing in de lichamelijke dood.

Het lichaam is de tempel van de ziel. Bij de dood worden lichaam en ziel gescheiden. Het dode lichaam moet met eerbied en liefdevol behandeld worden, het begraven van de doden is één van de zeven werken van barmhartigheid. Dit allemaal in de hoop dat alle christenen, net zoals Christus, aan het einde der tijden eens zullen verrijzen.

In het traditioneel katholieke uitvaartritueel komt dit paasmysterie naar voren. Het ritueel kan naar de wensen van familie, plaatselijke gewoonten en maatschappelijke cultuur aangepast worden, maar bevat in ieder geval vier vaste onderdelen:

1. Begroeting
De overledene wordt aan het begin van de uitvaartviering welkom geheten in de kerk. Ter herinnering aan het doopsel wordt het lichaam met wijwater besprenkeld. Vaak wordt gebeden om eeuwige rust van de overledene. Er klinken woorden van troost en hoop voor de nabestaanden.

2. De woorddienst
Er worden één of twee teksten uit de bijbel gelezen. Daarna houdt de priester een preek (homilie) waarin in ieder geval het paasmysterie van het christelijk sterven naar voren moet komen: de christen die in Jezus sterft “verhuist uit dit lichaam om zijn intrek te nemen bij de Heer” (2 Kor. 5,8).

3. Eucharistie
In de eucharistie komt het paasmysterie daadwerkelijk tot uiting. Samen met de overledene vormen de nabestaanden een gemeenschap door het lichaam van Christus te delen en een gebed uit te spreken voor en met de overledene. In de eucharistie wordt gebeden om reiniging van zonden van de overledene en dat hij of zij deel mag hebben aan het paasmysterie.

4. Afscheid (Absoute)
Laatste woorden van eer en gebed worden, vergezeld van besprenkeling met wijwater en bewieroking tot de overledene gericht. Men hoopt dat de woorden samen met de wierook opstijgen naar God. De overledene wordt letterlijk en figuurlijk uitgeleide gedaan en zijn of haar ziel wordt overgedragen aan God.

Het grootste gedeelte van bovenstaande tekst is gebaseerd op de Catechismus.

Bij een traditioneel uitvaartritueel zoals hierboven beschreven is een priester nodig in verband met de eucharistie. Tegenwoordig wordt de uitvaart ook door pastoraal werkers, diakens en uitvaartvrijwilligers gedaan. De eucharistie komt dan te vervallen. Een ‘In memoriam’, een mooi gedicht, het ophangen van een gedachteniskruisje en passende liederen zijn onderdelen die vaak ook deel uitmaken van een uitvaartliturgie.

Op de begraafplaats
Voordat het lichaam van de overledene aan de aarde wordt toevertrouwd, wordt het lichaam een laatste keer met wijwater besprenkeld en bewierookt. Na het uitspreken van enkele gebeden, en vaak het betekenen (soms zelfs bekrassen) van de kist met een kruis, wordt door de pastor een schepje zand op de kist gegooid.

Begraven in ongewijde aarde
Tot aan de twintigste eeuw werden overleden, niet gedoopte kinderen begraven in ongewijde aarde. Ze waren immers nog geen lid van de kerk en de erfzonde was niet afgewassen. Tegenwoordig echter, mogen ongedoopte kinderen in gewijde aarde begraven worden als de ouders van plan waren het kindje te laten dopen. Dit staat beschreven in het Wetboek van canoniek recht.

Ook voor andere gevallen zoals zelfmoordenaars en gescheiden personen wordt nu een milder beleid uitgevoerd. De beoordeling of iemand in gewijde aarde begraven mag worden wordt overgelaten aan de bisschop waar de betreffende parochie onder valt.

Protestantse uitvaartrituelen
Sinds de middeleeuwen hebben protestanten een uitvaartliturgie die veel soberder van aard is dan de katholieke: minder symbolen en geen eucharistie. Besprenkeling met wijwater en bewieroking kent men niet. In de Nederlands Hervormde Kerk was het heel lang geen gewoonte dat een dominee betrokken was bij een uitvaart.

Crematie
Lange tijd mochten christenen hun dierbaren alleen maar begraven. Lijkverbranding werd als heidens beschouwd en soms zelfs met de doodstraf bestraft. Dit terwijl ketters en heksen soms wel op de brandstapel gezet werden.... Vanaf de tweede helft 19e eeuw werd de crematie herontdekt: in 1875 werd voor het eerst in Dresden een lijk in een oven gecremeerd. Pas vanaf de tweede helft van de 20e eeuw werd cremeren populairder. In 1964 gaf het Vaticaan in ‘De cadaverum crematione’ aan dat crematie werd toegestaan, maar dat men de christelijke traditie, het begraven, prefereerde. Daarin komt immers het geloof in de verrijzenis en de opstanding aan het einde der tijden meer tot uitdrukking. Cremeren mag alleen als dit geloof niet in de verdrukking komt. Zo staat het nu nog steeds in de catechismus (2301).
Bron:”Geschiedenis van de dood. Rituelen en gewoonten in Europa” van L. de Cock, Leuven, 2006

Foto: Tatiana SayigGeschiedenis
Veel christelijke rituelen stammen uit een tijd ver voor dat het christendom is ontstaan. Christenen namen deze over en pasten ze in de loop van de tijd aan hun eigen inzichten en overtuigingen aan. Dit gold met name voor uitvaartrituelen, mede omdat er in de bijbel (en dan vooral het Nieuwe Testament) weinig te vinden is over dit onderwerp, maar men reeds in de late oudheid wel een rijke uitvaartcultuur kende. In het Romeinse Rijk is sprake van een grote variatie aan uitvaartrituelen, afhankelijk van sociale status en soort samenleving (Grieks, Romeins, etc.). Een aantal gemeenschappelijkheden is echter wel aan te wijzen:
voordat iemand overleed nam iedereen afscheid. Na het overlijden kreeg de overledene een munt in zijn mond, zodat hij geld had voor de tocht over de doodsrivier.
 
Er vond een wassing, zalving en opbaring van het lichaam plaats. Daarna werd het dode lichaam in een stoet naar de brandstapel of het graf gedragen. De overledene kreeg allerlei geschenken mee. Belangrijke personen kregen een lijkrede. Na de uitvaart, maar vaak ook nog meerdere malen in de tijd erna werden zogenaamde dodenmalen gehouden: uitgebreide maaltijden waarbij men dacht dat de dode ook mee at en dronk. De dode werd beschouwd als onrein: hij hoorde niet meer bij de levenden. Voor graven gold hetzelfde. Deze waren dan ook altijd in de buitengebieden te vinden. Uitingen van verdriet werd gestimuleerd en vaak waren er verschillende gebruiken die ervoor zorgden dat de overledene niet bij de levenden kon blijven.

Over rituelen in Noord-Europa is alleen summiere informatie in christelijke bronnen te vinden. Het ziet er naar uit dat hun rituelen sterk leken op die hiervoor beschreven zijn.

De zogenaamde christelijke aanpassingen hebben met name betrekking op: het niet onrein zijn van overledenen, ‘het aan de overkant zijn’ van de overledene en niet op aarde of tussen hemel en aarde, geen uitbundig rouwbeklag of uitgebreide dodenmaaltijden en sobere uitvaarten. Vlak voor zijn dood kreeg iemand het ‘viaticum’ (= voedsel voor onderweg), d.w.z. hij kreeg voor de laatste keer de communie. Dat is uitgemond in een eucharistieviering bij de uitvaart. Ook de dodenwake kwam daarbij. De requiemmis (13e eeuw) is ontstaan doordat het tijdens de middeleeuwen in kloosters de gewoonte werd het dodenofficie te bidden. Dat is een speciale versie van het getijdengebed. Aangezien vlak daarna de eucharistieviering kwam, maakte men er in de loop van de tijd de gewoonte van om de overledene pas daarna te begraven. De inhoud van de eucharistieviering werd aangepast aan de uitvaart. Op basis van de requiemmis uit het Rituale Romanum (concilie van Trente, 1614) wordt nu nog een uitvaartliturgie samengesteld, hoewel sinds het Tweede Vaticaans Concilie de nadruk meer op de verrijzenis en dus de hoop is komen te liggen in plaats van op het oordeel.
Voor het onderdeel geschiedenis is gebruik gemaakt van het artikel “De lange ontstaansgeschiedenis van de christelijke uitvaartrituelen” in “Vaarwel". Verschuivingen in vormgeving en duiding van uitvaartrituelen” van L. van Tongeren, Kampen, 2007.

Joodse uitvaartrituelen

God schenkt het leven en niet de dood. Maar ook: dood en leven horen bij elkaar. Waarom zoveel verdriet als iemand doodgaat? Je gaat immers terug naar je oorsprong, naar de Ene. Deze Joodse visie zie je terug in de uitvaartrituelen binnen het Jodendom. Het Jodendom kent vele geboden en verboden, bedoeld om een rechtschapen leven te kunnen leiden. Die zijn er ook rond de overledene en zijn uitvaart. De Joodse wet zorgt ervoor dat het verdriet en gemis door de hele gemeenschap gedragen wordt. Ook komt in diezelfde wet het respect voor de overledene en zijn nabestaanden naar voren. In de ontstane kwetsbaarheid kan de wet een kader bieden en kunnen rituelen houvast en troost geven.

Als iemand is overleden, wordt psalm 91 gebeden. De kinderen, andere familieleden of vrienden sluiten zijn ogen en leggen wat aarde uit Israël op zijn lichaam. In verband met de vele voorschriften en rituelen wordt vaak een speciale Joodse uitvaartonderneming ingeschakeld voor de rituele wassing van het lichaam. Voordat hij daarvoor het huis verlaat, neemt de familie afscheid van hem. Het lichaam van een overledene wordt als onrein beschouwd. Onrein vanuit heiligheid. Net zoals bij de Torarollen die niet aangeraakt mogen worden omdat ze daarvoor te heilig zijn. De overledene krijgt speciale doodskleding aan die is vervaardigd door vrouwen die niet meer menstrueren. Deze doodskleding is gebaseerd op kleding van de (Hoge)priesters.

Er wordt een bijzondere kaars aangestoken naast het hoofd van de overledene. Spiegels worden bedekt en alledaagse dingen (bijv. bidden, Tora lezen, het nuttigen van voedsel en drank) mag niet in de ruimte bij de overledene. Tot aan de begrafenis, die meestal op dezelfde dag als het overlijden of een dag erna plaatsvindt, wordt er bij de overledene gewaakt.

In de kist wordt zaagsel gestrooid en een laken gelegd. Bij een man worden zijn gebedsmantel en gordel in de kist gelegd. Er wordt voor gezorgd dat de gebedsmantel niet meer kosjer is door één van de schouwdraden los te maken. Dit staat symbool voor het doorsnijden van de levensdraad en het feit dat de overledene geen religieuze verplichtingen meer heeft. De gordel wordt in de vorm van de letter Sjien vastgemaakt, het laken wordt als een mantel om de overledene heen geslagen en de gebedsmantel wordt over het hoofd gedaan, net zoals bij een levend persoon gebeurt. De familieleden schroeven, als zij dit aankunnen, het deksel op de kist.

Daarna gaat er een zwart kleed met een Davidsster op de kist, samen met twee kaarsen of een lampje. Daarna, of vlak voor de begrafenis, wordt de kleding gescheurd. Dit moet op een speciale manier gebeuren. Daarbij wordt de zegenbede ‘Dajan Haemet ‘ uitgesproken, evenals het ‘jizkorgebed’, waarin men de overledene gedenkt.

Vanuit de gedachte “stof zijt gij en tot stof zult gij wederkeren” (Genesis 3:19) mogen Joden alleen begraven worden en niet gecremeerd. Meestal zijn er geen bloemen, maar wordt een gift gegeven.

Het is afhankelijk van gebruiken van de plaatselijke gemeenschap of vrouwen aanwezig zijn bij de begrafenis. Vlak voor en onder het dragen, bij het graf en tijdens het laten zakken van de kist worden allerlei voorgeschreven gebeden uitgesproken. Verder houdt men een rouwrede. Daarmee wil men het uiten van emoties stimuleren. Ook wordt op deze manier duidelijk gemaakt wat de overleden persoon voor zijn omgeving betekend heeft. Dit stimuleert het groepsgevoel binnen de gemeenschap.

Alle aanwezigen gooien drie keer een schep zand op de kist. De schep mag niet aan iemand doorgegeven worden maar moet weer in de aarde gezet worden. Iedereen heeft immers de plicht om te begraven. Ook gebeurt dit uit respect voor de dode, om te laten zien dat men er alle tijd voor wil nemen. Tijdens dit ritueel wordt het volgende uitgesproken: “De stof keert terug naar de aarde waaruit ze ontstaan is; de ziel echter keert terug tot God, Die haar gegeven heeft.”

Na de begrafenis wordt er geleerd uit de Misjna, Talmoed of Midrasj en worden er verschillende gebeden gezegd. Tot en met de begrafenis werd met name de overledene geëerd, daarna worden de nabestaanden geëerd.

Bron: Sasja Martel, Sterk als de dood. Sterven en rouw in joods perspectief, Delft, 2004

Verantwoording foto's: achtereenvolgens Sue Ashe, Tatiana Sayig, onbekend.



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan J. Havekes.