Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Sjoerd van Hoorn
Dossiers » Weber, Max » introductie » Max Weber (1864-1920)

Max Weber (1864-1920)

Max Weber hoort tot de grondleggers van de hedendaagse sociologie. De grote vraag in Webers werk is wat het Westen onderscheidt van de rest van de wereld. Zijn antwoord kan met één woord benoemd worden: rationaliteit. Weber is met name beroemd geworden met zijn boek Die Protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus waarin hij de invloed van het strenge protestantisme op de ontwikkeling van het kapitalisme uitwerkt. Weber schreef een uitgebreid oeuvre op het gebied van de godsdienstsociologie. Daarnaast werd hij vooral beroemd om zijn politiek-filosofische onderscheid tussen Gesinnungsethik en Verantwortungsethik in de politiek en om zijn theorie van charismatisch leiderschap.

Weber wordt in 1864 geboren in Erfurt in Thüringen als zoon van Max Weber senior, in een hoger middenklasse gezin. Zijn vader is parlementslid voor de Nationaal liberale partij en koopman, een man van de wereld die graag wetenschappers en intellectuelen bij hem thuis uitnodigt. Zijn moeder is een devote calvinistische vrouw. Max Weber heeft een broer, Alfred, die net als hij econoom en socioloog zal worden. Max Weber trekt erg naar zijn moeder toe. Hij houdt van muziek en zal later ook muzieksociologische thesesn ontwikkelen. School bevalt hem niet, hij verveelt er zich en leest tijdens de les het verzameld werk van Goethe.

Weber gaat in 1882 studeren, eerst in Heidelberg en na zijn militaire dienst in Berlijn. Als student is Weber in eerste instantie typisch een jongen van zijn tijd: hij drinkt bier, veel bier en schermt met de sabel, waarbij hij de duellittekens oploopt die de rigueur zijn voor de Duitse hogere standen. Maar Weber is ook een hoogvlieger. Hij studeert rechten en geschiedenis maar volgt ook colleges muziekwetenschap, klassieke filologie (d.w.z. klassieke talen) en filosofie. De klassieke oudheid heeft zijn speciale interesse.

In de filosofie wordt Weber beïnvloed door het neo-kantianisme, met name het werk van Heinrich Rickert vormt Webers wetenschapsfilosofische visies. Volgens Rickert kunnen de sociale wetenschappen niet als natuurwetenschappen te werk gaan omdat de sociale wetenschappen (of beter gezegd, de cultuurwetenschappen, waar de sociale wetenschappen, maar bijvoorbeeld ook de geschiedwetenschap onder vallen) te maken hebben met menselijk handelen, dat altijd waardengeoriënteerd is en niet louter in termen van natuurlijke wetmatigheden te begrijpen valt. Weber zal Rickerts ideeën op eigen wijzen ontwikkelen met het oog op een verstehende sociologie.

In de jaren ‘80 van de negentiende eeuw is Weber een tijd lang advocaat voor hij na de promotie (1889) en twee jaar later de Habilitation (een tweede proefschrift dat in Duitsland een vereiste is om een universitaire lesbevoegdheid te verwerven) dat over de juridische betekenis van de geschiedenis van de Romeinse landbouw gaat, wordt Weber docent economie aan de universiteit van Berlijn. Hij verdiept zich bijvoorbeeld in de problematiek van Duitse landarbeiders in Polen. Huidige sociologen houden Webers vroege werk voor tamelijk conventionele sociale wetenschap voor het einde van de negentiende eeuw.

Weber trouwt in 1893 met Marianne Schnittger, die zelf een belangrijke intellectueel zal worden in de feministische beweging en de literaire nalatenschap van Weber beheert en als eerste zijn biografie schrijft. Het huwelijk van de Webers is wellicht nooit geconsumeerd. Weber zal later wel affaires hebben met andere vrouwen.

In 1894 wordt Weber hoogleraar in Freiburg en twee jaar later in Heidelberg. Daar vormt het huis van de Webers het centrum van een cirkel van intellectuelen, zoals de sociologen Werner Sombart, Robert Michels en Georg Simmel, de jurist Georg Jellinek en de theoloog Ernst Troeltsch.

Een belangrijke wending in het leven van Weber komt in 1897 als zijn vader overlijdt kort na een niet uitgepraate ruzie met Weber. Weber komt in een zware depressie terecht. Hij kan geen college meer geven en langzamerhand ook geen vakliteratuur meer lezen. Hij neemt afscheid van de universiteit, al zal hij er vele jaren later overigens wel terugkeren.

Als het beter met hem gaat begint hij aan een uitgebreid leesprogramma op het gebied van de geschiedenis en de godsdienstwetenschap. Weber is zelf niet tot geloven in staat; misschien wel mede daarom vind hij de plaats van het geloof in het leven van mensen buitengewoon boeiend.

In 1903 begint hij met het schrijven van Die Protestantische Ethik und der Geist des Kapitalismus, dat zijn bekendste werk zal worden. Waarom, zo vraagt Weber zich af, zijn de protestantse landen economisch succesvoller dan katholieke landen?  Beide soorten landen zijn kapitalistisch, technisch en wetenschappelijk hoog ontwikkeld, maar toch zijn landen als Nederland en Engeland succesvoller dan landen als Italië en Spanje.

Volgens Weber is er een Wahlverwandschaft, een speciale band, tussen calvinisme en puritanisme enerzijds en kapitalisme anderzijds. De calvinistische mentaliteit is nauw verwant aan de kapitalistische mentaliteit. De calvinist heeft een arbeidsethos dat het kapitalisme als een handschoen past, hard werken, geld verdienen, altijd bezig zijn, je tijd goed gebruiken en dus niet verbeuzelen. De calvinistische kapitalist is het soort man dat door de Duitse schrijver Thomas Mann is beschreven in zijn monumentale roman Die Buddenbrooks, devoot precies in de mate dat hij het goed doet in zaken en voorzover hij zijn plichten nauwgezet nakomt.

Het calvinisme predikt de predestinatiegedachte: de mensen zijn in principe allemaal verdoemd vanwege de erfzonde – Adam en Eva’s ongehoorzaamheid aan God. God heeft in al zijn goedheid echter een aantal mensen uitverkoren om toch in de hemel te komen. Zij hebben de genade. Het is echter menselijkerwijs niet mogelijk om helemaal zeker te weten of je bent uitverkoren of niet. Een vingerwijzing daarvoor is wel te vinden in je vroomheid en je geloof. Wie een rotsvast geloof heeft en vroom is, is waarschijnlijk gered. Die vroomheid uit zich ook in je wereldse succes.

Volgens Weber doet het calvinisme aan binnenwereldlijke ascese. In zekere zin is in de calvinistische wereld iedereen een monnik, maar de monastieke ascetische praktijk heeft zich buiten de kloostermuren begeven. De wereldlijke ascese nu bestaat eenvoudig gezegd in altijd werken. Het is de bedoeling om rijk te worden, maar niet om van die rijkdom te genieten. Die houding maakt het mogelijk om verdiend geld te gebruiken om nog rijker te worden, hetgeen weer een vrome daad is: als je rijk bent zal God het wel goed met je voor hebben.

In tegenstelling tot het katholicisme (met uitzondering van z’n jansenistische varianten) acht het calvinisme het verdienen van de genade door het doen van goede werken onmogelijk. Rijkdom verwerven is dan ook geen manier om de genade waardig te worden. IJverig zijn en daardoor rijkdom verwerven is veeleer een gebeuren met een bepaalde epistemische waarde: werelds succes is een kennismiddel om iets te kunnen vermoeden over de staat van je ziel – gered of niet? 

De calvinist leeft in een onttoverde wereld. Er is geen magische betekenis der dingen meer. De natuur spreekt niet langer tot ons als een betekenisvol geheel. Alle betovering moet komen van de bovennatuur. De wereld kan dus ook rationeel worden ingericht, er is immers geen spontane betekenisvolle orde die menselijk ingrijpen om magische redenen onwenselijk zou maken.

Weber laat het niet bij zijn ene studie van het protestantisme. Hij schrijft drie omvangrijke werken op het gebied van de godsdienstsociologie. Omdat zijn vriend Ernst Troeltsch het stokje van de sociologische studie van het christendom heeft overgenomen, richt Weber zich op de andere wereldgodsdiensten. Zijn vraag daarbij is steeds wat de oorzaken zijn van het achterblijven van de andere grote beschavingen bij het Westen.

Webers interesse geldt de plaats van religies in de economische en de sociale ordes. De Chinese en Indiase beschavingen waren hoogontwikkeld op literair, wetenschappelijk en technisch gebied. Het taoïsme, confucianisme, hindoeïsme en boeddhisme hielden echter elk op eigen wijze de rationele ontwikkeling van de economie tegen. Een confuciaanse heer bijvoorbeeld, mag niet gericht zijn op geld verdienen – zulks is vulgair en ungentlemanly. Het rationele plannen, het tot in de kleinste details organiseren van het leven, in laatste instantie met een religieus doel, namelijk de zelfbeheersing als kennismoment van de zekerheid van de redding (de genade), ontbreekt grotendeels in andere culturen maar vormt de kern van de Westerse, met name calvinistische, rationaliteit.

Vanaf 1907 tot aan de eerste wereldoorlog leeft Weber als zelfstandig geleerde. Vanwege een erfenis heeft hij geen universitaire aanstelling nodig voor zijn levensonderhoud. Als de oorlog uitbreekt in 1914 meldt Weber zich ondanks zijn gevorderde leeftijd aan als vrijwilliger. Hij wordt directeur van een militair ziekenhuis. Later in de oorlog ontwikkelt hij zich tot criticus van de Duitse oorlogspolitiek. Hij adviseert ook de nieuwe na-oorlogse regering bij het opstellen van de nieuwe grondwet en is zelf onsuccesvol kandidaat voor de Duitse democratische partij.

In 1919 keert Weber terug naar de universiteit. Hij wordt hoogleraar in Wenen. In het laatste jaar van zijn leven houdt hij ondermeer de beroemde lezingen Wetenschap als beroep en Politiek als beroep. In de eerste lezing pleit Weber voor een wetenschap die de wereld probeert te beschrijven en verklaren zonder de waarden van de docent erbij te betrekken. Profeten hebben volgens Weber geen plaats in de wetenschap. Een even nuchtere houding bepleit hij in Politiek als beroep. De politicus moet er een verantwoordingsethiek op na houden en niet koste wat kost zijn idealen willen doordrukken.

Wetenschap als beroep maakt grote indruk in de chaotische begindagen van de Weimar-republiek grote indruk op een groep studenten rondom de filosoof en oorlogsveteraan Karl Löwith, later leerling van Heidegger en een belangrijk filosoof van de geschiedenis: “Nach den zahlreichen Revolutionsreden der literarischen Aktivisten war Webers Wort wie eine Erlösung” schrijft Löwith in zijn memoires.

Het was met name Webers persoonlijkheid, zijn absolute ernst en intellectuele eerlijkheid en zijn morele standing die indruk maakten. Volgens Löwith had Weber nooit zijn joodse collega’s in de steek zullen laten, wat de meeste Duitse academici gedurende het Derde Rijk zonder veel scrupules deden.


Zoals veel mensen in die tijd kreeg ook Weber de Spaanse griep. Hij overleed in juni 1920 aan een longontsteking. Zijn vrouw beheerde zijn nalatenschap en bezorgde het grote werk Wirtschafft und Gesellschaft (economie en maatschappij), waarin Weber zijn rationaliteitstheorie verder uitwerkt.

Een beroemd leerstuk uit Wirtschaft und Gesellschaft is dat van de charismatische autoriteit. Volgens Weber kan gezag drie soorten gronden hebben, namelijk traditioneel gezag, waarbij bijvoorbeeld opperhoofden of adelijke families het voor het zeggen hebben omdat dat altijd zo geweest is, rationeel-legaal gezag, waarbij het gezag uitgaat van de bekleders van een ambt dat zijn legitimiteit aan de wet ontleent en bij uitstek niet van de persoon afhangt. Daar tegenover staat het charismatisch gezag, dat afkomstig is van een persoon die een speciale gave lijkt te hebben, een soort genade (charis) waardoor hij iets kan dat anderen niet kunnen en op grond waarvan hij gezag heeft. Charismatische autoriteiten zijn typisch sekteleiders of goeroes of demagogen.

Weber noemt de Duitse dichter en leider van een naar hem genoemde literaire kring, Stefan George een voorbeeld van een charismatische persoonlijkheid, Nederlanders denken misschien aan Pim Fortuyn of Geert Wilders. In een bundel uit 2006 geeft de filosoof Grahame Lock een psychoanalytische duiding van het door Weber beschreven fenomeen, waarbij hij Fortuyn een minor classic van het genre noemt. Kort gezegd werkt volgens Locke het narcisme van de charismatische mens aanstekelijk op het publiek, dat zich precies vanwege zijn narcisme met hem identificeert – Locke’s psychoanalytische exploraties zijn een voorbeeld van de wijze waarop de hedendaagse filosofie zich met het werk van Weber uiteenzet en het verder ontwikkelt. [2]

Volgens Weber is charismatisch gezag uit de aard der zaak instabiel. Het zal zich bestendigen in rationeel-legaal gezag óf het zal ten onder gaan in een chaos.

Vanwege de opkomst van het populisme staat Webers charisma-theorie recentelijk in de belangstelling, maar zijn invloed rijkt veel verder. Het werk van de Frankfurter Schule, de kritische theorie van Horkheimer en Adorno met name, het oeuvre van Michel Foucault, het werk van sociologen van velerlei scholen maar ook de godsdienstwetenschappen zijn ondenkbaar zonder het werk van Max Weber. Zijn boeken zijn echter niet alleen maar verplicht leesvoer voor academici, zeker de Beroep-lezingen en Die protestantische Ethik belonen ook de algemeen geïnteresseerde lezer met een verdiept inzicht in zijn eigen cultuur en geschiedenis.


Aangehaalde literatuur

Karl Löwith, Mein Leben in Deutschland vor und nach 1933, Stuttgart, 1986, p.17.
Grahame Lock, “Charisma, Max Weber en de narcistische leider: de toekomst van een fenomeen” in: M. Becker (red.), Charisma – De fascinatie van leiders, Nijmegen, 2006, pp.144-161.



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan drs. Sjoerd van Hoorn.