Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Luce Beheer
Dossiers » Wijding, sacrament van de » introductie » Introductie Sacrament van de Wijding

Introductie Sacrament van de Wijding

Het sacrament van de wijding is een van de traditionele zeven sacramenten van de katholieke kerk. Vanaf de vroege Kerk werden mannen (en soms ook vrouwen) gewijd voor een bijzondere taak in de geloofsgemeenschap. Die traditie bestaat nu zo’n twee duizend jaar, zij het met een aantal grotere en kleinere veranderingen in de manier waarop tegen de wijding wordt aangekeken. De historische en theologische afstand tussen de oudtestamentische 'kohen', de nieuwtestamentische 'presbyter' en de hedendaagse ‘priester’ is groot. In deze introductie wordt stilgestaan bij de Bijbelse grondslag van de wijding, en dan met name de priesterwijding, en bij de huidige theologische stand van zaken na het Tweede Vaticaans Concilie.

Het wijdingssacrament bestaat eigenlijk uit drie 'delen': drie fases in één 'volmaaktheid' van de ene wijding: diaken-, priester- en bisschopswijding. Alleen een bisschop kan een gelovige, gedoopte man tot diaken of priester te wijden. Voor de wijding tot een bisschop zijn drie bisschoppen nodig.

Wat is een sacrament? Het begrip 'sacrament' is een van de lastigste begrippen uit de christelijke theologie. Er is in de loop van de geschiedenis veel discussie geweest over de betekenis van het begrip 'sacrament' en over het precieze aantal. Rond het jaar 1000 is men in de rooms-katholieke traditie gekomen tot een serie van zeven sacramenten, waarbij het getal zeven in de bijbel staat voor 'aardse volheid'. In de Reformatie heeft men het aantal sacramenten teruggebracht tot twee (doop en avondmaal). Alle sacramenten bemiddelen genade van God naar gelovigen toe. Lees verder over het begrip 'sacrament'.

1. Bijbelse vindplaatsen voor 'wijding'

Priesterschap in het Oude Testament. De oudtestamentische priester wordt 'kohen' ('hiëreus' in het Grieks) genoemd. Hij is gebonden aan het heiligdom (de Tempel te Jeruzalem) en is verantwoordelijk voor de offercultus aldaar en het zegenen van personen en objecten (Num. 6,22-27). Ook is hij de bewaker van de cultische reinheid. Het Oude Testament kent een hele rij geboden die verbonden zijn met het idee van reinheid. (Lev. 13-14; Mk. 1,4-45) Wie onrein is, mag geen cultische handelingen verrichten. Hoewel vanaf de patristische periode deze cultische reinheidswetten vooral moreel zullen worden uitgelegd, maakt de Schrift hier een duidelijk onderscheid tussen: cultisch onrein wil niet per se zeggen zondig.
 
Het priesterschap als zodanig is bovendien niet verbonden aan de figuur van de koning, zoals in de omliggende landen eigenlijk altijd het geval was, noch aan de figuur van de profeet, die in het oude Israël zijn eigen taak had (zie bv. Am. 7,10-17).

De hogepriester. Eén priester was belangrijker dan de anderen, en heette dan ook 'hogepriester': behalve andere kleding (Ex. 28,39) wordt het verschil duidelijk op Grote Verzoendag. Op die speciale dag is het de hogepriester, en hij alleen, toegestaan in het Heilige der Heilige van de Tempel, de plek waar God 'woont' en de Ark van het Verbond wordt bewaard, binnen te gaan en de gebeden te verrichten (Lev. 16). Later wordt de hogepriester ook de voorzitter van de Hoge Raad, ook wel Grote Raad of 'Sanhedrin' genoemd, dezelfde raad die in christelijke oren (onterecht) zo verbonden is met de dood van Jezus. In het Nieuwe Testament (en dan vooral in de Brief aan de Hebreeën) wordt Jezus neergezet als de nieuwe hogepriester, die de 'oude priesters' vervangt.

Priesterschap van iedereen. Zowel in het Oude Testament als in het Nieuwe Testament is er sprake van een 'priesterschap van iedereen'. Beroemd is de tekst uit Ex. 19,6: "Een koninkrijk van priesters zullen jullie zijn, een heilig volk". Vergelijkbare ideeën zijn te vinden in Num 11,29; Jes 61,3; in Apo. 1,6; 5,10; 20,6. In het Nieuwe Testament zijn teksten te vinden die aan alle christengelovigen het predicaat 'priester' meegeven, zoals in bijvoorbeeld 1 Pe 2,5 : "Vormt een heilige priesterschap om geestelijke offers te brengen die God, dankzij Jezus Christus, welgevallig zijn".

Diaken, priester en bisschop. Behalve dat het hele Godsvolk 'priesterlijk' is, worden voor de ambstdragers binnen de geloofsgemeenschap speciale termen gebruikt: episkopos (opzichter), presbyteros (oudste) en diakonos (tafeldienaar). In de nieuwtestamentische geschriften is niet duidelijk één organisatiepatroon voor de kerk of één ambtstructuur aangeven. De gebruikte termen zijn ontleend aan ‘gewone’ vormen van een organisatie, die, zoals het woord ‘oudste’ aangeeft, deels ook reeds bekend waren uit het Oude Testament. Door de vertaling van de nieuwtestamentische presbyteros = ‘oudste’ in het Latijn met sacerdos werd de priester in het sacrale getrokken. Daardoor werd de priester een soort middelaar tussen God en de mensen. Bovendien werd zijn functie daarmee verengd tot een liturgische. Voor deze bemiddelende functie gebruikt het Grieks evenwel de aanduiding hiëreus. Binnen de jonge Kerk wordt dit woord echter voor alleen Jezus gebruikt, de Middelaar tussen God en mensen (zie bv. Heb 9:11-15).

2. Ontwikkeling van het denken over 'wijding' en 'priesterschap'

Vanaf 313 zijn de aanzetten zichtbaar van een verandering van taalgebruik en dus van denken. De term sacerdos wordt voor de episcoop gebruikt en later ook voor de presbyter die de episkoop vervangt. Vanaf 500 wordt dit officieel taalgebruik en wordt dit taalgebruik door allerlei ontwikkelingen, zoals het onderscheid clerus - leken, de tegenstelling sacraal - profaan, de ontwikkelingen rond het sacrament van de boete en vooral de discussies rond de eucharistie, verder ingekleurd. De priester komt naast of boven de geloofsgemeenschap te staan, hij wordt een middelaar tussen God en mensen. In de Reformatie staat deze ontwikkeling ter discussie, maar de Contrareformatie bevestigt de eerdere ontwikkeling. Op Vaticanum II worden echter andere accenten gelegd. Die zal ik nu aan de orde stellen.

3. Wijding en priesterschap op het 2e Vaticaans Concilie

Op het Tweede Vaticaans Concilie spelen twee documenten een belangrijke rol voor het denken over wijding en priesterschap in de brede zin van het woord: het decreet Presbyterorum ordinis (= PO) en de constitutie Lumen Gentium (= LG). In PO wordt het priesterschap scherp gedefinieerd:

De priesters immers worden door de heilige wijding en zending, die zij van de bisschoppen ontvangen, opgeroepen tot de dienst van Christus, Leraar, Priester en Koning. Zij hebben deel aan zijn dienstwerk, waardoor de Kerk hier op aarde zonder ophouden wordt opgebouwd tot het volk van God, lichaam van Christus en tempel van de Heilige Geest.

Drievoudig ambt. Dat 'dienstwerk' (ministerium) waartoe de priesters worden 'opgeroepen', wordt uitgelegd met drie andere termen: leraar, priester, koning (de zogenaamde munus triplex, of 'drievoudig ambt' van Christus). De eerste taak (leraar, verkondiger) bestaat eruit het evangelie telkens concreet te maken voor de gelovigen. Voor niet-christenen is de verkondiging de toeleiding tot de sacramenten; voor christenen is de verkondiging een uitleg van wat ze doen.

De tweede taak die behandeld wordt, is die van de sacerdos: de deelname aan het priesterschap van Christus. De presbyter treedt op als dienaar (minister) "van Hem die zijn priesterlijke taak door de Heilige Geest voortdurend voor ons uitoefent in de liturgie". Een centrale plaats in dit geheel neemt de eucharistie in.

De derde taak is die van hoofd en herder: de presbyter brengt "het gezin van God als een tot eenheid bezielde broederschap bijeen” en leidt het “door Christus in de Geest naar God de Vader". Het gaat daarbij om de gemeenschap, maar ook om de individuen, en wel vooral om de armen en zwakkeren.

Algemeen en ministerieel priesterschap. Dit raakt tegelijkertijd aan wat in de receptie op Vaticanum II als een van de belangrijkste discussiepunten naar voren is gekomen: de overeenkomsten en verschillen tussen het algemeen priesterschap en het ministerieel priesterschap.

Christus is leraar, priester en koning, en door het ontvangen van het doopsel deelt elke christen in deze drie taken. Binnen dit algemeen priesterschap bestaat het ministerieel priesterschap (vaak en eigenlijk incorrect ook wel bijzonder priesterschap genoemd). Het verschil met de gewijde bedienaar (diaken, priester of bisschop) is eerder gradueel dan kwalitatief: zij zijn door het Godsvolk 'naar voren geschoven' om voor te gaan in de dienst van de Tafel van het woord en de Tafel van Brood en Wijn, in catechese, in de gemeenteopbouw, enzovoorts. Immers, nooit mag uit het oog verloren worden dat in Jezus Christus elke gedoopte directe en onbemiddelde toegang heeft tot God.

4. Celibaat, verplichting of niet

Wie tot priester (of bisschop) gewijd wordt, moet de belofte van kuisheid (celibaat) afleggen. Oorspronkelijk komt deze praxis van seksuele onthouding voort uit het monastieke leven: van de vroege kerk af besloten mannen en vrouwen zich in kloosters terug te trekken uit de wereld en een leven van armoede, gehoorzaamheid en kuisheid te leiden. Deze lekenspiritualiteit wordt in de loop der eeuwen tot verplichte spiritualiteit voor ambtsdragers. Het Eerste Lateraans Concilie (1123) stelde het celibaat echter definitief in. In de huidige tijd staat het celibaat ter discussie, niet als soevereine spirituele levenskeuze, maar als een verplichte 'hobbel' op weg naar de wijding. Het Vaticaan houdt echter stevig vast aan deze koppeling.

ZIE: dossier 'Celibaat'

Voor diakens geldt de celibataire verplichting echter niet, behalve als zij zich voorbereiden op de 'tweede fase' van de wijding, die tot priester. Vaak worden de termen 'transeunt' ('overgaand', namelijk tot het priesterschap) en 'permanent' diakenschap gebruikt. De eerste mag niet gehuwd zijn noch ooit huwen. De tweede mag wel gehuwd zijn voor en tijdens de wijding tot diaken, maar mag daarna in principe niet (opnieuw) trouwen.

Het onderscheid in transeunt en permanent betekent evenwel niet dat er twee soorten diakens of diakenwijdingen zouden zijn. Het onderscheid betreft alleen een kerkordelijke regeling.

5. De liturgie van de wijding

De liturgie voor een diaken-, priester- of bisschopswijding is grotendeels gelijk, behalve - zoals eerder opgemerkt - dat de eerste twee door een bisschop gewijd worden, en de derde door meerdere bisschoppen. De wijding vindt meestal plaats binnen een eucharistieviering, vooral omdat de wijdingen juist 'toegang' geven tot het voorgaan in deze viering, zij het elk op hun eigen manier.

De liturgie van wijding kent drie bijzondere momenten:

  1. De zogenaamde 'prosternatie' of 'aanbidding' is het meest tot de verbeelding sprekend onderdeel van de gehele ritus: de wijdeling gaat plat op de grond liggen voor het altaar, terwijl de Litanie van alle Heiligen wordt gezongen ("Heilige Thomas, wees onze voorspraak; Heilige Antonius, wees onze voorspraak", enz.).
  2. De zalving van de wijdeling door de bisschop.
  3. De handoplegging aan de wijdeling door de bisschop.

6. Terminologie rond 'pastoor' en 'priester'

In het dagelijks kerkelijk taalgebruik wordt vaak gesproken over ‘pastor’, ‘pastoor’ of ‘pastores’, naast, of vaak ook in de plaats van, ‘priester’ of ‘pastoraal werker’. De verwarring over deze sterk op elkaar lijkende benamingen is groot, vaak omdat aan een bepaalde term ook kerkpolitieke gevoeligheden kleven. Voor iedereen daarom een korte uitleg over alle termen.

‘Priester(s)’. Ons woord ‘priester’ komt etymologisch van het Griekse ‘presbyter’. In het Nieuwe Testament wordt gesproken van ‘presbyter’ (‘oudste’) en ‘episkopos’ (‘opzichter’, ons woord ‘bisschop’). De presbyters bestuurden gezamenlijk een christelijke gemeenschap, naar analogie van een synagogebestuur. Zie bijvoorbeeld Hand. 11,30, 14,23, 15,22. In onze huidige tijd slaat het woord ‘priester’ op een door een bisschop gewijde man die gemachtigd is zes van de zeven sacramenten te bedienen (een priester kan geen priester wijden). Later kwam het Latijnse woord ‘sacerdos’ in zwang.

‘Pastoor / pastoors’. ‘Pastoor’ komt van het Latijnse ‘pastor’, wat ‘herder’ betekent. Een pastoor is verantwoordelijk voor de kleinste kerkelijke eenheid in de r.k.-kerk: de parochie. Een pastoor wordt gezonden door de bisschop, maar wordt betaald door de parochie zelf. Een pastoor is altijd een gewijde priester. Een pastoor is een kerkrechtelijke functie.

‘Pastor / pastores’. Dit is de lastigste term omdat hij vaak net even iets anders wordt gebruikt. Net als ‘pastoor’ komt ook de term ‘pastor’ van het Latijnse ‘herder’ , maar wordt generiek gebruikt. Dat wil zeggen dat zowel gewijde priesters als ongewijde pastoraal werkers (met een universitaire, theologische opleiding) ermee bedoeld kunnen worden. In het woord ‘pastor’ is dus niet te zien of iemand gewijd is of niet. En daar zit hem de kerkpolitieke gevoeligheid. De Nederlandse bisschoppen hebben op aandringen van het Vaticaan bepaald dat - vanwege het gevaar op verwarring – de term ‘pastor’ alleen voor een gewijde priester mag worden gebruikt.



Bron: Archibald van Wieringen & Herwi Rikhof, met dank aan Archibald van Wieringen en Herwi Rikhof (FKT).