De pastoor is de priester die als zodanig door de bisschop is benoemd en die voorzitter is van het bestuur van de parochie. Om pastoor te kunnen worden moet men in elk geval priester zijn, hetgeen men door wijding wordt. De term ‘pastoor’ duidt op een kerkelijk ambt en is in die zin dan ook een juridisch bestuurlijk begrip. Niet iedere priester kan pastoor worden: de bisschop moet de geschiktheid vaststellen en kan daarbij een bepaalde vorm van toerusting opleggen. Geschiktheid voor het ambt van pastoor veronderstelt dat de betrokken priester beseft wat de pastoorsverantwoordelijkheid inhoudt en dat hij deze ook in de praktijk kan uitoefenen. Het gaat daarbij niet alleen om theologisch pastorale expertise, de pastoor moet ook bestuurlijk leiding kunnen geven. Dit betekent dat hij kan samenwerken met lekenbestuurders en dat hij de bestuurlijk juridische context in zijn eigen functioneren kan hanteren.
De pastoor is geen afstandelijke bestuurder die met hulp van een paar medewerkers de parochie leidt. Hij kent de parochie en de parochianen goed, sacramentenbediening neemt een centrale plaats in. De eucharistie waarin de pastoor voorgaat, is uitdrukking van de geloofsgemeenschap die in verbondenheid met de diocesane en universele kerk bij elkaar komt. Daar wordt de samenhang duidelijk tussen de bestuurlijke en sacramentele bevoegdheid die in de katholieke kerk fundamenteel is. Zonder inzage in dit fundament kan men de structuur van de RK Kerk niet begrijpen.
De pastoor is verantwoordelijk voor het pastoraal beleid. Hij zorgt dat dit wordt vastgelegd, de bisschop kan hem daarop aanspreken. De pastoor schrijft beleidsplannen niet per definitie zelf. Beleid komt tot stand in het pastoraal team en na zorgvuldige adviesrondes in de parochie. Een breed gedragen advies dat goed past in het kader van het diocesaan beleid, helpt de pastoor.
Zowel op pastoraal terrein als op bestuurlijk terrein kan de pastoor zich laten bijstaan door anderen. Hij kan en hoeft niet alles zelf of alleen te doen. Als goede teamleider benut de pastoor alle talenten die hem ter beschikking staan, zowel in het pastoraal team als in het bestuur. Op die manier wordt hij vrijgespeeld om zich vooral toe te leggen op het geestelijk leiderschap.
De bisschop kan een priester in principe voor onbepaalde tijd benoemen tot pastoor. De bisschop kan ook een tijdelijke benoeming doen, daarbij geldt een minimumtermijn van zes jaar. De functie van pastoor veronderstelt een langdurige relatie met de parochie. Deze kan door de bisschop niet zonder het volgen van een uitgebreide procedure open gebroken worden. Een priester kan ook benoemd worden tot parochievicaris, in de klassieke terminologie: de kapelaan. Deze benoeming kan door de bisschop zonder veel plichtplegingen beëindigd worden.
Priesters ontvangen naast een honorarium inkomensbestanddelen 'in natura', dat betekent dat zij kost en inwoning ontvangen van de parochie of van de kerkelijke instelling voor wie zij werkzaamheden verrichten. Daarnaast heeft een priester recht op ondersteuning in zijn persoonlijke verzorging, hetgeen betekent dat het huis voor hem wordt schoongemaakt, dat er voor hem wordt gekookt, gewassen en gestreken. De verhouding tussen de parochie en de priester is geen arbeidsverhouding. Fiscaal is de priester een pseudo-werknemer en het deel dat hij in natura ontvangt wordt in de vorm van een forfaitair bedrag in zijn belastingaanslag opgenomen.
Uitgangspunt: één pastoor, één parochie
Elke parochie heeft een pastoor ofwel een kerkrechtelijk aangewezen plaatsvervanger, zoals een administrator of moderator. Er is altijd een priester die formeel voorzitter is van het bestuur en die de parochie in en buiten rechte vertegenwoordigt. De pastoor kan tevens ook pastoor van een naburige parochie zijn, hij kan samenwerken met één andere persoon of met méér mensen, in een team. Hoe het ook is: de pastoor is voorzitter van het bestuur en dit is een verantwoordelijkheid die hij waar moet (kunnen) maken. In de huidige tijd is dat geen solistische functie meer.