Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Hans van Loon
Dossiers » Apocriefen: vroegchristelijke » introductie » Vroegchristelijke apocriefen

Vroegchristelijke apocriefen

De Griekse term ‘apocrief’ (apokryphos) betekent ‘verborgen’, en staat tegenover ‘bekend’ of, in relatie tot de bijbel, tegenover ‘canoniek’. Sommige gnostische of aanverwante werken vermelden de term ‘apocrief’ in de titel, zoals (in het Koptisch) het in Nag Hammadi teruggevonden Evangelie van Thomas en het in 2006 gepubliceerde Evangelie van Judas. Zo’n opschrift verraadt een polemische pretentie ten opzichte van andere, breder bekende evangeliën. Maar voor de meeste nu als ‘apocrief’ bekend staande geschriften geldt dit niet en daar staat die term dan ook niet in de titel. Zo is er nog een ander Evangelie van Thomas dat legenden over Jezus’ kindertijd bevat, en dat de eeuwen door in een groot aantal talen en handschriften is overgeleverd.

Hetzelfde geldt van het Evangelie (of: Protevangelie) van Jakobus, dat handelt over de geboorte en jeugd van Maria en over Jezus’ geboorte. De legenden die daarin zijn opgenomen wijken af van de canonieke evangeliën, maar dat heeft geen afbreuk gedaan aan zijn populariteit. De traditie van Jezus’ geboorte in een grot is daar te vinden. Het eveneens populaire Evangelie van (Pseudo-)Matteüs vermeldt niet alleen de grot, maar ook de os en de ezel die de pasgeboren Jezus vereerden. In de iconografie hebben deze tradities een enorme uitwerking gehad, dus verborgen waren zij allerminst. Toch zijn ook zulke evangeliën in diverse hedendaagse verzamelingen van apocriefe boeken opgenomen.

Het brede gebruik van de term ‘apocrief’ is al oud. Aanvankelijk heeft de vroeg-katholieke kerk, vanaf Irenaeus van Lyon (circa 180), deze aanduiding gebruikt voor gnostische werken. In de derde en vierde eeuw werd de term ook toegepast op Joodse boeken op naam van Adam, Henoch, de aartsvaders en Mozes, die door de kerk werden afgewezen. Vanaf de zesde eeuw zijn er lijsten opgesteld, bijvoorbeeld het zogenoemde Gelasiaanse Decreet, waarin tientallen niet-canonieke boeken die bijbelse of quasi-bijbelse tradities bevatten, als ‘apocrief’ werden bestempeld. Desondanks werden veel van deze apocriefen eeuwenlang door christenen gewaardeerd.

In grote lijnen zijn onder de vroegchristelijke apocriefen dezelfde genres te onderscheiden als in het Nieuwe Testament: evangeliën, handelingen van apostelen, brieven en openbaringen. Onder de gnostische werken die in Egypte zijn teruggevonden (voornamelijk te Nag Hammadi, in 1946) is het genre van verschijningen van de Verlosser aan zijn leerlingen, waarin hij hen opnieuw onderricht geeft dat voor een beperkte kring bestemd was, sterk vertegenwoordigd.

Nu volgt een overzicht van vroegchristelijke apocriefen die doorgaans uit de tweede of derde eeuw stammen; het is echter niet volledig. Vooral in de Franse collecties van apocriefen van Bovon, Geoltrain en Kaestli (deel 1 en deel 2) zijn tal van andere geschriften te vinden. Een groot aantal van de hier niet vermelde geschriften wordt gedateerd in de vierde eeuw en daarna.

Apocriefe overleveringen over Jezus

Over Jezus’ geboorte en kindertijd werden al drie evangeliën vermeld. Zij lijken te zijn geschreven om de schaarse berichtgeving van de canonieke evangeliën over die periode van Jezus’ leven aan te vullen. Vaak genoeg bevatten zij tradities die hiervan afwijken en die, in een enkel geval, oud kunnen zijn. Het opkomen van deze evangeliën over Jezus’ kindertijd betekent niet per se dat zij waren bedoeld om de gezaghebbende evangeliën concurrentie aan te doen. De apocriefe verhalen waren een uiting van volksvroomheid.

Er zijn geen oude apocriefe overleveringen bekend over hetgeen Jezus in de jaren voorafgaande aan zijn publieke optreden zou hebben gedaan. Esoterische geschriften over ‘Jezus bij de Essenen’ of ‘Jezus in India’ zijn afkomstig uit de negentiende en twintigste eeuw.

In de tweede eeuw waren er diverse ‘Joods-christelijke’ groepen die niet meegingen met de vroeg-katholieke kerk, die voornamelijk uit niet-Joodse christenen bestond. In die Joods-christelijke groepen zijn diverse evangeliën samengesteld die als geheel verloren zijn gegaan. Het betreft de evangeliën van de Ebionieten, van de Nazoreeërs of Nazarenen, en van de Hebreeën. Maar omdat enkele kerkvaders hieruit tal van passages hebben geciteerd, zijn althans deze gedeelten langs die weg bewaard gebleven. In veel gevallen lijken de geciteerde gedeelten op de synoptische evangeliën, of ze zijn hiermee verwant. Zo citeert Hieronymus uit het Evangelie van de Nazareeërs (of wellicht: Hebreeën?) dat ‘toen Jezus uit het water opkwam, de hele bron van de heilige Geest op hem daalde en op hem rustte en tot hem zei: Mijn Zoon, in alle profeten heb ik jou verwacht, dat jij zou komen en ik op jou zou rusten. Want jij bent mijn rust, jij bent mijn eerstgeboren zoon, die in eeuwigheid zal heersen’ (vgl. Matteüs 3: 13-17; Marcus 1: 9-11; Lucas 3: 21-22). Hieronymus vermeldt ook wat in de Hebreeuwse versie van het Evangelie van de Hebreeën de term was voor het Griekse epiousios in het Onze Vader. De betekenis van dit woord staat niet vast; de bekende vertaling ‘Geef ons heden ons dagelijks brood’ (Matteüs 6: 11) is slechts een van de mogelijkheden. In het Evangelie van de Hebreeën stond volgens Hieronymus mahar, hetgeen betekent ‘voor de volgende dag’.

Niet alleen deze Joods-christelijke evangeliën werden tot op zekere hoogte gewaardeerd en gebruikt als bron van informatie. Eeuwenlang heeft de kerk bovendien informeel de mondelinge overlevering van allerlei uitspraken van Jezus erkend naast de canonieke teksten. Doorgaans betreft dit korte spreuken op naam van Jezus, de zogenaamde agrapha; dit betekent: wat niet (in de canonieke evangeliën) geschreven staat.

Diverse andere overleveringen vertellen eveneens van Jezus’ onderricht en gesprekken op een wijze die aan de canonieke evangeliën doet denken. In Egypte is een groot aantal Griekse en Koptische papyrusfragmenten met verhalen over Jezus gevonden die met de nieuwtestamentische evangeliën verwant zijn. In 1999 is een tot dan toe onbekend, fragmentarisch bewaard gebleven, Koptisch Evangelie van de Verlosser gepubliceerd. Het Evangelie van Thomas dat deel uitmaakt van de geschriften die in Nag Hammadi zijn gevonden, bevat eveneens tal van uitspraken van Jezus die voorheen onbekend waren. Sommige van deze woorden kunnen echt op Jezus teruggaan, omdat ze overeenkomen met de strekking van de synoptische evangeliën. Het ook in Nag Hammadi gevonden Evangelie van Filippus daarentegen bevat een bepaalde vorm van gnostisch (valentiniaans) onderricht over het evangelie en slechts enkele onbekende uitspraken van Jezus. Het Evangelie van Judas (dat afkomstig is van een andere gnostische richting) handelt over de laatste week van Jezus’ aardse leven. Jezus is daar in gesprek met zijn leerlingen, onder wie Judas een bevoorrechte positie inneemt. Desondanks levert Judas zijn meester over aan zijn tegenstanders.

Van het Evangelie van Petrus is alleen het laatste gedeelte teruggevonden, waarin een eigen versie van Jezus’ lijden, dood en opstanding wordt geboden. Niet de Romeinen, maar alleen de Joden zijn daar verantwoordelijk voor Jezus’ dood. Over Jezus’ nederdaling in de onderwereld ofwel ‘ter helle’ wordt verslag gedaan in de Handelingen van Pilatus, ook genoemd het Evangelie van Nicodemus. Dit geschrift heeft een grote populariteit gekend.

Veel gnostici hadden een eigen visie op Jezus’ dood. In één handschrift van de Handelingen van Johannes staat dat toen de Heer werd gekruisigd, hij zich tegelijkertijd op de Olijfberg met Johannes onderhield en hem een groot kruis van licht toonde. Jezus verklaarde dat hij aan het kruis geleden had en toch niet geleden had; dat hij doorstoken was, en toch niet gewond. In de Tweede Verhandeling van de Grote Seth, een geschrift uit Nag Hammadi, zegt Christus dat hij alleen in schijn is gestorven omdat het een ander was die gekruisigd werd. De gnostische leraar Basilides van Alexandrië verklaarde dat in feite Simon van Cyrene was gekruisigd. In de Brief van Petrus aan Filippus, ook teruggevonden in Nag Hammadi, citeert Petrus de belijdenis dat Jezus is gekruisigd, gestorven en opgestaan uit de doden, maar verklaart hij direct daarna dat dit lijden Jezus vreemd is. Gnostici konden veelal niet accepteren dat de goddelijke Verlosser fysiek had geleden en echt was gestorven. Volgens hen gold dit hooguit voor de menselijke gestalte waarmee hij zich op aarde had verbonden, en waarvan hij zich voor de kruisiging had losgemaakt.

In 1 Korintiërs 15: 7 vermeldt Paulus dat Jezus na zijn opstanding uit de dood aan Jakobus is verschenen; daarmee is kennelijk een van Jezus’ broers bedoeld (vgl. Marcus 6: 3; Galaten 1:19). Het Joods-christelijke Evangelie van de Hebreeën heeft hierover meer te vertellen. Zo ook drie geschriften uit Nag Hammadi, waar Jezus Jakobus’ vragen beantwoordt. Andere gnostische openbaringsgeschriften die na Jezus’ aardse leven zijn gesitueerd en waarin hij zijn onderricht geeft, zijn de Wijsheid van Jezus Christus, Geheime boek (of: Apokryphon) van Johannes en het Evangelie van Maria (Magdalena).

Van een heel andere orde is de Brief van de apostelen, waarin de verrezen Jezus uiterst plastisch wordt beschreven. Daar stelt hij aan Maria en haar zusters voor, naar de apostelen te gaan om hen van zijn opstanding te overtuigen. De apostelen mochten zijn lichaam betasten om zich ervan te vergewissen dat hij geen spook was. Daarna onderwijst hij hen uitvoerig over zijn tocht door de hemelen, zijn wederkomst, de opstanding der doden en de opname van zijn leerlingen in de hemel. Deze brief is een anti-gnostisch getuigenis van de realiteit van Jezus’ opstanding en van de door hem aangekondigde toekomst.

Handelingen

In het canonieke boek Handelingen van de apostelen wordt voornamelijk de werkzaamheid van Petrus en Paulus beschreven, maar andere, apocriefe Handelingen bevatten nog veel meer tradities over deze en andere apostelen. Enkele van deze apocriefe Handelingen hebben een gemeenschappelijk patroon. Een apostel komt in een stad, verkondigt een boodschap met een zeer ascetische inslag, een jonge vrouw raakt hiervan diep onder de indruk, verbreekt haar verloving en volgt de apostel. Haar familie en de verlaten verloofde komen hiertegen in opstand, waardoor de apostel in allerlei avonturen verzeild raakt. In deze verhalen worden groteske wonderen beschreven. Aldus in de Handelingen van Paulus en Thecla, van Andreas en van Thomas (die daar naar Parthië en India reist). In de Handelingen van Petrus gaat de apostel in Rome de strijd met Simon de Tovenaar aan. In een episode van de Handelingen van Johannes komt (zoals hierboven al werd vermeld) ook Jezus aan het woord. De collectie van Nag Hammadi bevat een geschrift dat is getiteld Handelingen van Petrus en de twaalf apostelen. Andere, later geschreven Handelingen vertellen van de avonturen van Filippus, van Andreas en Mattias, van Petrus en Andreas, van Timoteüs, van Titus, van Barnabas en van Taddeüs.

Brieven

Van het genre van apocriefe brieven zijn er relatief weinig. Er is een uitnodigingsbriefje van de Syrische koning Abgar aan Jezus, waarop hij van Jezus een kort antwoord ontvangt. Enkele aan Paulus toegeschreven brieven die niet in de gangbare canon staan, hebben her en der nog lang enig gezag genoten. Het betreft een korte derde brief aan de Korintiërs, die handelt over de opstanding van de doden, een korte en weinig originele brief aan de Laodicenzen (vgl. Kol. 4: 16), en Paulus’ vermeende briefwisseling met de Romeinse filosoof Seneca. Reeds vermeld werd de Brief van Petrus aan Filippus uit Nag Hammadi, waarin een verschijning van Christus wordt beschreven. Er zijn brieven van Petrus en van Clemens gericht aan Jakobus, over de verkondiging van het evangelie en de organisatie van de kerk. En er zijn late brieven van en aan Pilatus die handelen over Jezus’ dood.

Openbaringen

Het laatste bijbelboek wordt in de volksmond vaak aangeduid als Openbaringen, terwijl de correcte titel in het enkelvoud Openbaring luidt. Er zijn ook andere Openbaringen geschreven. De Openbaring van Petrus beschrijft de straffen die zondaars in de hel ondergaan. Er is een Openbaring van Thomas waarin Jezus hem instrueert over hetgeen er in de eindtijd in zeven dagen staat te gebeuren. Op grond van Paulus’ notitie over zijn opname in de derde hemel (2 Korintiërs 12: 2-4) wordt in een uitvoerige Openbaring van Paulus zijn reis door de hemelen beschreven. Ook in Nag Hammadi is een andere, veel kortere Openbaring van Paulus over zijn reis door de hemelen teruggevonden, alsmede twee Openbaringen van Jakobus en (opnieuw) een Openbaring van Petrus. Deze laatste drie gnostische geschriften gaan over Christus’ geheime onderricht.

(door Riemer Roukema)



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Riemer Roukema.