Alphonse (ook: Alfons) Ariëns was tijdens zijn leven niet onomstreden: werkgevers en behoudende geestelijken keurden zijn werk af; met andere voortrekkers van de katholieke sociale beweging in Nederland raakte hij in conflict over de organisatie van de vakbeweging en de rol die de geestelijkheid daarin te vervullen had.
De katholieke arbeiders en zijn parochianen beschouwden hem evenwel bij leven al als een heilige. Hij werd het symbool van de opbouw van de katholieke arbeidersbeweging en na zijn dood klonk al snel de roep om hem ook officieel heilig te laten verklaren.
In dit licht moet ook een belangrijk deel van de literatuur worden gezien die over hem verschenen is. Het grootste deel daarvan is gebaseerd op de biografie van G. Brom uit 1941.
Pas de laatste jaren worden zijn beweegredenen en zijn spiritualiteit onderwerp van studie. Belangrijke publicaties zijn op de eerste plaats de studie van Ten Have en het minder goed leesbare proefschrift van Deems die een aanzet geven tot het schetsen van een meer compleet beeld van de persoon Ariëns.
Het archief van Ariëns is gedigitaliseerd en online te raadplegen.
Zijn Franse voornamen Alphonse Marie Auguste Joseph geven al aan dat Ariëns afkomstig was uit een rooms gezin van goede afkomst. Op tienjarige leeftijd ging hij naar de befaamde katholieke kostschool in Rolduc. Hij koos daar voor het priesterschap en studeerde van 1878 tot 1882 aan het Grootseminarie Rijsenburg van het aartsbisdom Utrecht. Na zijn priesterwijding in 1882 ging Ariëns dogmatiek studeren in Rome. Hij maakte van de gelegenheid gebruik om Italië goed te leren kennen: hij beheerste de taal uitstekend en maakte reizen door het hele land. Hij bestudeerde de arbeidsomstandigheden van de arbeiders in de industrie. Met name de toestanden in de zwavelmijnen op Sicilië troffen hem. Hij sprak daar met de arbeiders en onderzocht de lage lonen en de lange arbeidstijden. Verder maakte hij in Turijn kennis met Don Bosco.
Inspiratie vond hij in de encycliek ‘Auspicato’ van paus Leo XIII uit 1882. Deze encycliek ging over de H. Franciscus en zijn Derde Orde. Zijn inkleding in deze orde vond plaats in Assisi, op 7 juli 1884. De franciscaanse spiritualiteit zou hem blijven inspireren en na zijn dood werd hij als een franciscaan in een habijt begraven.
Na zijn terugkeer naar Nederland in 1886 werd hij kapelaan in Enschede. De stad was in die tijd sterk gegroeid door de opkomst van de textielindustrie. Net als in Italië stelde Ariëns zich op de hoogte van de arbeids- en leefomstandigheden. Het bracht hem tot de overtuiging dat de arbeiders zich zelf moesten organiseren om voor hun belangen op te komen. Daarmee brak hij met de opvattingen die destijds leefden in katholieke kringen, dat elke katholieke organisatie onder leiding van een priester moest staan.
Steun voor dit idee van een katholieke arbeidersbeweging, dat onder katholieken nog veel weerstand opriep, kreeg hij van aartsbisschop P.M. Snickers van Utrecht. Ook paus Leo XIII gaf er - letterlijk - zijn zegen aan toen Ariëns het in 1888 persoonlijk aan hem voorlegde tijdens een audiëntie in het kader van een bedevaart van zijn parochie.
De oplossingen voor de sociale problemen zoals die in katholieke kringen werden ontwikkeld gingen veelal uit van een middeleeuws ideaal: herstel van de gilden. Ariëns besefte echter dat de maatschappij fundamenteel veranderd was. De tijd van de ambachtslieden die in kleine werkplaatsen werkten was voorbij: in plaats daarvan kwam de fabrieksarbeider die werkte in grote industriële ondernemingen. Om de groeiende kloof tussen arm en rijk te verkleinen voldeden de traditionele instellingen voor armenzorg niet meer. In plaats daarvan moesten vakbonden opkomen voor de belangen van de arbeiders en streven naar maatschappelijke hervormingen.
Het had volgens hem geen zin om te werken aan de morele en godsdienstige verheffing van de arbeiders zonder oog te hebben voor hun materiële en maatschappelijke omstandigheden en omgekeerd was het in zijn visie evenzeer zinloos om op te komen voor hun materiële belangen zonder te werken aan hun morele en godsdienstige vorming.
In een lezing die hij in de jaren 1891-1892 verschillende malen hield en die werd afgedrukt in het dagblad De Tijd zette hij uiteen wat er volgens hem moet gebeuren. Werken in continudienst ondermijnde het gezinsleven. Vandaar dat hij een verbod op nachtdiensten voor vrouwen bepleitte en ook beperking van de arbeidsduur. De hoogte van het loon mocht niet afhankelijk zijn van de wet van vraag en aanbod: het loon moest hoog genoeg zijn om op een behoorlijke manier in het levensonderhoud te kunnen voorzien.
Op zijn initiatief richtten enkele katholieke arbeiders in 1889 de Enschedese R.K. Arbeidersvereeniging op. Dit was de eerste katholieke vakbond in Nederland. In 1891 volgde de R.K. Twentsche Fabrieksarbeidersbond, die - ook weer op initiatief van Ariëns - in 1895 opging in de interconfessionele bond Unitas. Verder richtte hij onder meer het weekblad ‘De Katholieke Werkman’ op, het ‘Kruisverbond’ tegen alcoholmisbruik en probeerde hij ontslagen textielarbeiders aan werk te helpen door de oprichting van een coöperatieve textielfabriek. Hij stak daar zelf veel energie en geld in. Hij verkocht zelfs de miskelk die hij bij zijn priesterwijding had gekregen van zijn moeder. Het hielp niet: de coöperatie werd een mislukking.
Desondanks kreeg hij landelijke bekendheid als het gezicht van de katholieke arbeidersbeweging: zijn ideeën sloegen aan. Dat kwam hem ook op tegenstand te staan: van protestantse en socialistische kant, maar ook van katholieke werkgevers en van geestelijken die vonden dat zijn sociale arbeid niet passend was voor een priester.
Ariëns kon echter steeds rekenen op de steun van aartsbisschop Snickers. Diens opvolger H. van de Wetering had meer moeite met zijn activiteiten. Bovendien raakte hij in conflict met de politiek leider van de katholieken, Herman Schaepman.
De kwestie draaide rond de verhouding tussen vak- en standsorganisaties. Vakorganisaties waren gericht op de materiële belangenbehartiging van de arbeiders, terwijl de standsorganisaties zich richtten op de religieuze en culturele vorming van de arbeiders. Aan de standsorganisaties waren priesters als adviseurs verbonden; aan de vakorganisaties niet.
Schaepman vond dat het lidmaatschap van de vak- en standsorganisaties gekoppeld moest worden. Ariëns vreesde dat daarmee kerkelijke belangen voorop kwamen te staan en dat de vakbonden hierdoor in hun taak belemmerd zouden worden. Verder was hij een voorstander van interconfessionele vakbonden. De bisschoppen wilden echter dat de arbeiders zich op katholieke basis organiseerden. Uiteindelijk legde Ariëns zich hierbij neer: als priester kon hij niet ingaan tegen het kerkelijk gezag.
Nadat Ariëns in 1901 benoemd was tot pastoor in Steenderen, had hij geen directe bemoeienis meer met de arbeidersbeweging. Als adviseur, spreker en publicist bleef hij evenwel invloedrijk op het gebied van sociaal beleid en van de arbeidersbeweging.
Al had hij geen directe bemoeienis meer met de arbeidersbeweging, ook in Steenderen hielden sociale problemen hem bezig. Boeren die hun arbeiders te weinig betaalden, konden op een vermaning rekenen. Zijn werk voor de armen van zijn parochie maakte hem zeer populair.
Hoewel zijn werk als pastoor zijn volle aandacht had, wist hij tijd vrij te maken voor steun aan de vereniging Sobriëtas voor drankbestrijding en aan de katholieke vrouwenbeweging.
Tijdens een vakantie in Engeland leerde hij het werk van de Catholic Truth Society kennen, die brochures uitgaf over de leer van de rooms-katholieke kerk. Dit werd het voorbeeld voor het Geert Groote Genootschap dat hij in 1921 oprichtte.
Een uitvoeriger biografie van Ariëns als grondlegger van de katholieke arbeidersbeweging is te vinden in het Biografische Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland
Ariëns wordt vaak getypeerd als een doener: een rusteloze man die pas aan het eind van zijn leven - noodgedwongen - ontemplatiever werd. Sinds zijn Italiaanse jaren gold voor hem het motto van Don Bosco: ‘Charitas Christi urget me’. (De naastenliefde van Christus laat mij niet met rust) Dit motto en zijn lidmaatschap van de Derde Orde waren zijn belangrijkste inspiratiebronnen toen hij in 1886 kapelaan werd in Enschede.
Zijn sociale ideeën kwamen uit zeer verschillende bronnen. Een uitgewerkte sociale leer van de rooms-katholieke kerk was er nog niet. Hij kende de publicaties van de Duitse bisschop Von Ketteler, die als inspiratie dienden voor de encycliek Rerum novarum van paus Leo XIII en van protestantse politici als Abraham Kuyper en A.S. Talma. Socialistische ideeën als klassenstrijd en dictatuur van het proletariaat wees hij af.
Naast de vakbeweging ging een groot deel van Ariëns aandacht en energie uit naar de drankbestrijding. Ook het alcoholmisbruik zag zij als een moreel én maatschappelijk probleem. Vrouwen zag hij als bondgenoten in zijn strijd tegen het drankmisbruik. Daardoor ontwikkelde hij een voor zijn tijd opmerkelijke visie op de rol van de vrouw. Ariëns gaf hen een actieve rol in de drankbestrijding en erkende hiermee dat zij zich niet hoefde te beperken tot het gezin. Dat was het begin van de emancipatie van de katholieke vrouw, die tot uiting zou komen in het ontstaan van een katholieke vrouwenbeweging.
Alphonse Ariëns werd algemeen gezien als een autoriteit op het gebied van de arbeidswetgeving. Daarom werd hij in 1903 benoemd als lid van de staatscommissie die was gevormd naar aanleiding van de spoorwegstaking in dat jaar.
Kerkelijke erkenning kreeg hij in 1919 toen hij werd benoemd tot geheim kamerheer van de paus. Zijn parochianen boden hem bij die gelegenheid de miskelk aan die hij had verkocht en die zij hadden teruggekocht.
In 1928 was hij door zijn slechte gezondheid gedwongen om afscheid te nemen van zijn parochie en te verhuizen naar een klooster in Amersfoort, waar hij na enkele maanden overleed.