Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Jan Brouwers
Dossiers » Concilie, Tweede Vaticaans (1962-1965) » meer informatie » Sacrosanctum concilium

Sacrosanctum concilium

Liturgiehervorming 

De constitutie Sacrosanctum concilium zette de lijnen uit voor de vernieuwing van de liturgie van de rooms-katholieke kerk. Deze vernieuwing was een uitvloeisel van de Liturgische Beweging, die de liturgie weer een zaak van de gehele christelijke gemeenschap en niet alleen van de priester wilde maken.

Dankzij de Liturgische Beweging was in de loop van de twintigste eeuw het besef gegroeid dat een herziening van de liturgie nodig was. Kleine veranderingen waren al aangebracht, zoals het gebruik van de volkstaal bij het toedienen van sacramenten. Zo konden de gelovigen tenminste verstaan wat er werd gezegd.

Maar verder was de rol van de leken in de liturgie beperkt. Meebidden of meezingen van acclamaties was niet gebruikelijk, de lezingen waren in het Latijn. De priester was verder vrijwel onhoorbaar voor de andere gelovigen als hij de mis opdroeg — met zijn rug naar hen toe. Terwijl dit gebeurde, bad elke aanwezige zijn eigen gebeden. Contact tussen gelovigen en celebrant was er nauwelijks.

Aldus was de praktijk in de negentiende eeuw. Pas in de loop van de twintigste eeuw kwamen er missalen beschikbaar, waarmee de kerkgangers de mis konden volgen. Dit was een vrucht van de Liturgische Beweging, die het contact tussen de gelovigen en de liturgie wilde herstellen.

Dat contact was in de loop van de eeuwen vrijwel helemaal verloren gegaan. In plaats daarvan had de opvatting postgevat dat het helemaal niet de bedoeling was dat de gelovigen konden volgen wat de priester deed. Daardoor was ook mogelijk dat meerdere priesters in dezelfde kerkruimte tegelijkertijd de mis opdroegen. Dat kon omdat het niet nodig was dat de aanwezige gelovigen erbij betrokken waren.

Er waren nog meer verschillen die de katholiek uit het einde van de twintigste eeuw meteen zouden opvallen. Uitreiken van de communie gebeurde niet alleen tijdens de communierite, maar vaak pas na de mis. Gewoontes verschilden van plaats tot plaats en van land tot land. Soms werd de communie elk kwartier uitgereikt en in andere plaatsen kregen gelovigen te horen dat ze vóór de mis te communie moesten gaan.

Preken gingen meestal niet over het Evangelie, maar vaak over morele kwesties of over de kerkelijke leer. De lezingen volgden een cyclus van een jaar en uit het Oude Testament werd nauwelijks gelezen.

Priesters kregen tijdens hun opleiding weinig te horen over liturgie. Ze leerden vooral de zogeheten rubrieken: de aanwijzingen hoe de liturgie voltrokken moest worden. Van belang was dat deze handelingen nauwgezet werden uitgevoerd. Het waarom van die handelingen was van minder belang. Critici vonden dan ook dat de mis was gedegradeerd tot een vorm van theater.

Aan dit ‘theater’ waarin de priester een hoofdrol speelde en waarbij de leken nauwelijks betrokken waren maakte de constitutie Sacrosanctum concilium een eind. Deze constitutie betekende een herontdekken van de traditie en van de spiritualiteit van de liturgie.

In de constitutie wordt het belang van de liturgie onderstreept als ‘hoogtepunt en bron van het leven van de Kerk’. Het is daarom van het grootste belang dat iedere gelovige daaraan kan deelnemen. Daarom bepleitte de constitutie de “volledige, bewuste en actieve deelname van de gelovigen aan de liturgie”. Sinds het Tweede Vaticaans Concilie wonen de gelovigen de mis niet meer bij: zij nemen eraan deel.

De totstandkoming

Het voorbereidend werk aan de constitutie werd gedaan door een commissie met een zeer internationaal karakter: ook de missielanden waren ruim vertegenwoordigd. Resultaat hiervan zou zijn dat de constitutie de mogelijkheid zou geven om de liturgie aan de plaatselijke cultuur aan te passen.

Belangrijkste punten van discussie waren de kerkmuziek en het Latijn. Er bestond de vrees dat het toelaten van volkszang de rol van het koor zou marginaliseren en dat eeuwen van waardevolle kerkmuziek verloren zouden gaan. Het afschaffen van het Latijn zou een onaanvaardbare verandering van onveranderlijke liturgie van de Kerk zijn, zo meenden de voorstanders van het handhaven van het Latijn als de enige liturgische taal.

Maar daar werd tegen ingebracht dat er geen enkel argument te vinden was dat God het Latijn had bestemd tot dé taal van de Kerk. Het Concilie van Trente had het gebruik van de volkstaal afgekeurd omdat de reformatie de voorkeur gaf aan de volkstaal en omdat vertalingen tot onduidelijkheid leidden. Die argumenten golden niet meer. In tegenstelling tot het Concilie van Trente was het Tweede Vaticaans Concilie er niet op om de verschillen met de reformatie nog eens flink aan te zetten. En problemen met vertalingen waren niet onoverkomelijk. Uiteindelijk werd de tekst van de constitutie op 4 december 1963 aangenomen, met 2147 tegen 4 stemmen.

De inhoud

Herbronning

Het thema van de ‘herbronning’ dat vaak terugkomt in de documenten van het concilie, treffen we aan in Sacrosanctum concilium. De liturgie was bedekt geraakt met vele lagen die het zicht op de oorsprong ervan ontnamen. Joseph Ratzinger, paus Benedictus XVI, vergeleek het in zijn boek ‘De geest van de liturgie’ met een perfect bewaard fresco dat onzichtbaar was geworden door de vele lagen die eroverheen waren geschilderd.

Doel

Sacrosanctum concilium begint met een inleiding waarin nog eens het doel van het concilie wordt uiteengezet: het bij de tijd brengen van de Kerk. Gelovigen hebben een zending in de wereld. Vooral in de liturgie worden zij gesterkt in deze zending. Daarom is hun actieve deelname aan de liturgie van het grootste belang.

Hier zien we voor het eerst een typisch kenmerk van het concilie: het veroordeelt de ‘buitenwereld’ niet, maar richt zich juist op een positieve manier tot die wereld.

Het paasmysterie

Centraal in de liturgie volgens het Tweede Vaticaans Concilie staat het paasmysterie. Dat wil zeggen niet alleen het lijden, maar ook de opstanding en de verheerlijking van Christus. Dat was niets nieuws, maar iets dat terugging tot de eerste eeuwen van het christendom. In de loop van de tijd was dit in de liturgie op de achtergrond geraakt en stond vrijwel alleen het lijden van Christus centraal.

Hoogtepunt

De liturgie wordt omschreven als het hoogtepunt van het kerkelijk leven omdat het een handeling is van Christus die tegenwoordig is in de persoon van de voorganger, in het Woord, in het bijzonder in de eucharistie, maar ook wanneer de gelovigen bidden en zingen.

Uitgangspunt werd daarom dat iedereen kon deelnemen aan de liturgie.

Inculturatie

De constitutie introduceerde ook het begrip ‘inculturatie’ in de liturgie. Het werd mogelijk om deze tot op zekere hoogte aan te passen aan de plaatselijke cultuur. Terwijl eerdere hervormingen — zoals die van het Concilie van Trente — gericht waren op meer eenheid, maakte het Tweede Vaticaans Concilie verscheidenheid mogelijk.

Opnieuw lag een van de argumenten hiervoor in de geschiedenis van de Kerk: de vroege Kerk had ook diversiteit in liturgie gekend. Daar kwam bij dat de rooms-katholieke Kerk een wereldkerk was geworden. In bepaalde missiegebieden was aangetoond dat een zekere aanpassing aan de locale cultuur meehielp bij de verkondiging.

Richtlijnen

Sacrasanctum concilium gaf geen uitgewerkt model voor de nieuwe liturgie, maar richtlijnen voor de hervorming. Op de eerste plaats moest deze plaatsvinden onder kerkelijk gezag. Het was dus geen vrijbrief voor liturgische experimenten.

Op de tweede plaats moest de vernieuwing plaatsvinden na zorgvuldig historisch, theologisch en pastoraal onderzoek. De constitutie had dus ook niet de bedoeling om de liturgie helemaal opnieuw op te bouwen. Nieuwe vormen moeten geleidelijk groeien uit de oude.

Desondanks spoorde de constitutie ertoe aan om snel tot vernieuwing over te gaan. Dit kon omdat er al veel voorbereidend werd was verricht.

Getijden

De deelname van alle gelovigen aan de liturgie beperkte zich niet tot de eucharistie. Het strekte zich ook uit tot het getijdengebed. Tot het Tweede Vaticaans Concilie werden dit beschouwd als een zaak van religieuzen. Sacrosanctum concilium benadrukt echter dat alle gelovigen aan de getijden en dan vooral de lauden en de vespers mogen deelnemen.

De praktijk

Volkstaal

Een van de veranderingen die al zeer snel werd toegepast was het gebruik van de volkstaal in de liturgie. Tot aan het concilie was, afgezien van de preek, geen enkel deel van de mis of van het getijdengebed in de volkstaal.

Dit was de meest opvallende manier waarop de deelname van de gelovigen aan de liturgie werd gestimuleerd. Er werd al snel veel gebruik van gemaakt op een manier die in de constitutie eigenlijk niet was voorzien. Deze sprak over het gebruik van de volkstaal naast het Latijn: op veel plaatsen verdween het Latijn evenwel helemaal uit de eredienst.

Lezingen

Sinds het Tweede Vaticaans Concilie kennen we het A-, B-, en C- jaar. Voor die tijd was er een eenjarige cyclus van lezingen op de zondag. Tegenwoordig komen er dus veel meer gedeeltes uit de bijbel aan de orde tijdens de dienst van het woord.

De dienst van het woord heeft ook meer gewicht gekregen: niet alleen in de eucharistie, maar ook in de schrift is Christus immers present. Ook tijdens alle andere vieringen, zoals doop en zegeningen wordt tegenwoordig gelezen uit de schrift.

Eucharistie

In de eucharistie ging tot aan het Tweede Vaticaans Concilie de aandacht vooral uit naar het kruisoffer. Er was slechts één eucharistisch gebed dat door de priester in stilte werd gebeden. In de nieuwe liturgie gaat de eucharistie over het lijden, de dood én de wederopstanding. Net als in de eerste eeuwen van het christendom zijn er verschillende eucharistische gebeden mogelijk en deze worden door de priester duidelijk hoorbaar voor iedereen gebeden.

De communie stond vroeger los van de eucharistieviering: men kon ook voor of na de viering te communie. Sinds het Tweede Vaticaans Concilie is de communie een onderdeel van de eucharistieviering.

Een andere belangrijke vernieuwing is de mogelijkheid dat de gelovigen de communie onder twee gedaanten ontvangen. Dat was in de eerste eeuwen van het christendom gebruikelijk geweest, maar dat was gedurende de Middeleeuwen veranderd. Het Concilie van Trente had de middeleeuwse praktijk bevestigd dat de gelovigen alleen de hostie ontvingen. Dat was een groot punt van verschil met de kerken van de reformatie én met de oosters-orthodoxe kerken.

Uitwerking

De nieuwe liturgie werd uitgewerkt in het Missale Romanum dat in 1969 werd gepubliceerd. Dat was echter niet het eindpunt, maar het begin van de vernieuwing van de liturgie en van veel discussies.

Het Latijn verdween als liturgische taal naar de achtergrond. Dit leidde tot pleidooien voor herintroductie van het Latijn.

Vooral van de kant van kerkmusici werd bezwaar gemaakt tegen het in onbruik raken van muziek op Latijnse teksten die eeuwenlang deel hadden uitgemaakt van de liturgie. Dit terwijl Sacrosanctum concilium de waarde van onder meer het gregoriaans onderstreepte.

In veel landen werd de liturgiehervorming met veel enthousiasme ter hand genomen. Dat was onder meer het geval in Nederland, Duitsland en Frankrijk. Bisschoppen hadden soms grote moeite om allerlei particuliere initiatieven in de hand te houden.

Bovenstaande tekst is gebaseerd op: Rita Ferrone, Liturgy: Sacrosanctum Concilium. Rediscovering Vatican II, Mahwah (NJ): Paulist Press, 2007.



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Jan Brouwers.