Het tweede hoofdstuk handelt over een droom van koning Nebukadnessar en de duiding die Daniël aan deze droom geeft. De Babylonische koning had gedroomd over een afschrikwekkend beeld met een hoofd van goud, borst en armen van zilver, buik en lendenen van brons, benen van ijzer en voeten van ijzer en leem. Dit beeld werd vernietigd door een steen die uitgroeide door een berg die de hele wereld bedekte. Daniël interpreteert de verschillende grondstoffen als tijdperken of koninkrijken die elkaar zullen opvolgen. Uiteindelijk zal er een koninkrijk ontstaan dat de hele wereld zal overheersen. Dit rijk, dat in de droom werd gesymboliseerd door de steen, zal worden gesticht door God. Als beloning voor zijn duiding van de droom wordt Daniël door de koning geëerd en krijgt hij een hoge aanstelling aan het hof.
Het derde hoofdstuk handelt over de lotgevallen van de drie Judeeërs die samen met Daniël naar Babylon gevoerd waren: Chananja, Misaël en Azarja. Ze raken in conflict met koning Nebukadnessar omdat zij weigeren een gouden beeld te eren dat de koning heeft laten vervaardigen. Op bevel van de koning worden de drie mannen in een heet gestookte oven gesmeten. Het vuur deert hen echter niet en zij kunnen zich vrij in de vlammenzee bewegen. De drie mannen heffen zelfs een loflied aan (Da 3:52-90). Hierop geeft Nebukadnessar het bevel de drie mannen los te laten en hij eert hen en de god die hen beschermd heeft.
Het vierde hoofdstuk verhaalt over de waanzin die koning Nebukadnessar overviel. De eerste vijftien verzen van het hoofdstuk zijn geschreven in de eerste persoon enkelvoud: de koning is zelf aan het woord. Hij vertelt over een tweede droom die hij heeft gehad. Vanaf vers zestien wordt er weer verteld in de derde persoon enkelvoud. Daniël duidt de tweede droom van de koning als een waarschuwing van God dat de koning zich moet bekeren en door middel van aalmoezen boete moet doen voor zijn zonden. Vanaf vers eenendertig wordt er weer verhaald in de eerste persoon enkelvoud.
Het vijfde hoofdstuk gaat over de zoon van Nebukadnessar, koning Belsassar. Tijdens een feestmaal laat hij het gouden en zilveren vaatwerk, dat de hij heeft buitgemaakt tijdens de val van Jeruzalem, halen zodat hij en zijn bondgenoten er wijn uit kunnen drinken. Terwijl zij zich bezatten verschijnt er een hand die op de muur begint te schrijven in een voor de koning onbegrijpelijke taal. Hij laat Daniël ontbieden om de boodschap te ontcijferen. Daniël vertelt hem dat God zijn regeringsjaren heeft geteld en beëindigd en dat de koning zelf gewogen en te licht bevonden was. Zijn koninkrijk zal verdeeld worden onder de Meden en de Perzen. Hierop wordt Daniël wederom geëerd door de koning van Babylon, die in de daarop volgende nacht wordt gedood.
Het zesde hoofdstuk verhaalt het bekende relaas van Daniël in de leeuwenkuil. Omdat Daniël veel aanzien genoot aan het hof van de koning, smeden zijn tegenstanders uit jaloezie een plan om hem om te brengen. Zij haalden de nieuwe koning Darius over om een verbod uit te vaardigen zodat niemand meer een gebed mocht richten tot iemand anders als de koning. Daniël richtte zijn gebeden echter nog steeds tot God en werd hiervoor berecht. De koning werd gedwongen zijn eigen verbod te handhaven en Daniël te veroordelen tot de leeuwenkuil. De roofdieren deden hem echter niets omdat God een engel had gestuurd om Daniël te beschermen. Hierop liet de koning Daniël vrij en wierp zijn tegenstanders met familie en al in de leeuwenkuil. Daarna vaardigde hij een decreet uit waarin alle inwoners van het koninkrijk werden opgeroepen de god van Daniël te vereren.
Het tweede deel wordt gevormd door de hoofdstukken zeven tot en met twaalf, en hierin worden vier visioenen van Daniël uiteengezet. Dit tweede deel is een typisch voorbeeld van openbaringsliteratuur zoals we deze ook terugzien in het boek Ezechiël en de Openbaring van Johannes. Het eerste visioen is getiteld ‘de vier dieren en de mensenzoon’. Hierin ziet Daniël achtereenvolgens vier dieren (een leeuw, een beer, een luipaard en een dier met tien hoorns) die symbool staan voor verschillende koninkrijken.
Het tweede visioen, getiteld ‘de ram en de bok’ verhaalt over een ram met twee hoorns die een gevecht aangaat met een geitenbok met een enkele hoorn boven zijn ogen. Ook hier worden koninkrijken gesymboliseerd. Op het toppunt van zijn macht breekt de hoorn van de geitenbok en komen er vier hoorns voor in de plaats, een in iedere windrichting. De geitenbok symboliseert hier het rijk van Alexander de Grote, dat na zijn dood door zijn volgelingen wordt verdeeld.
Hoofdstuk negen handelt over het visioen getiteld ‘de zeventig weken’. Hierin wordt door God de op hand zijnde verwoesting van de stad Jeruzalem aan Daniël geopenbaard. In zeven weken zullen de stadsmuur en de tempel opnieuw opgebouwd worden en tweeënzestig weken zal de stad in relatief rustig vaarwater verkeren, maar daarna, in de laatste week, zal de stad ten onder gaan en de gezalfde (de koning) zal niet opgevolgd worden.
De laatste drie hoofdstukken behandelen een openbaring van de eindtijd die Daniël ontvangt van God. Hierin wordt onder andere de heerschappij van de grote vorst Michaël aangekondigd. Hierna volgen overigens nog een aantal toevoegingen aan het boek Daniël die binnen de christelijke canon als deuterocanoniek worden beschouwd: Daniël en Susanna, Daniël en Bel, en het verhaal van Daniël en de draak.