Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Liuwe Westra
Dossiers » Johannes Cassianus » introductie » Johannes Cassianus (ca. 360 - ca. 435)

Johannes Cassianus (ca. 360 - ca. 435)



Van Johannes Cassianus zijn alleen bij benadering zijn geboorte- en sterfjaar bekend. Cassianus laat, anders dan Augustinus in zijn semi-autobiografische Belijdenissen, weinig over zichzelf los. Een opmerking over de overweldigende natuurpracht op het stuk grond waar hij als kind woonde, gevoegd bij zijn fraaie schrijfstijl, doet vermoeden dat hij van goede komaf was. Over zijn geboortestreek zijn twee opvattingen. Of hij kwam uit de Dobrudja in het huidige Roemenië, een gebied dat grenst aan de Zwarte Zee (aldus H.-I. Marrou), of hij was afkomstig van Gallië (O. Abel). De eerste opvatting heeft vooralsnog de sterkste papieren. Het idee van een Roemeense afkomst is al oud, omdat Cassianus door Gennadius als Skyth wordt getypeerd. Deze informatie gevoegd bij zijn tweetalige afkomst (Latijn/Grieks) versterkt de theorie dat hij eerder op de Balkan dan in Gallië moet worden gesitueerd. Daarnaast vergelijkt hij in de inleiding van zijn grote werk over het monnikenleven, de Gesprekken (Latijn: Collationes), zichzelf met de buitenlandse koning Hiram die koning Salomo van bouwmaterialen voorzag. Net als Hiram Salomo van dienst was, zo wil Cassianus de Gallische monniken door zijn Gesprekken helpen met de waardevolle inzichten die hij bij de Egyptische monniken heeft opgedaan. Door zich in Gallië als buitenlander neer te zetten, wordt de idee versterkt dat Cassianus niet daar vandaan kwam.

Betekenis voor het monnikenleven

Cassianus vertelt dat hij al op jonge leeftijd met Germanus, een oudere vriend, in Bethlehem in een klooster zit. Aangestoken door de verhalen over het kloosterleven in Egypte, vernomen uit de mond van hun kamergenoot, een oude Egyptische monnik, besluiten beide mannen naar Egypte te gaan. Ze willen zelf dat leven in ogenschouw nemen. Met de belofte dat ze naar Bethlehem zullen terugkeren, aanvaarden ze de reis. Ze zullen, met een kleine onderbreking, waarbij ze inderdaad terugkeren om hun belofte gestand te doen, jaren in Noord-Egypte doorbrengen. Daarbij bezoeken ze verschillende kloosters en kluizenaars, onder andere in het gebied dat de Kellia wordt genoemd. De langste tijd brengen ze door in de Skethis. Beide gebieden staan bekend als een woestenij. De leefomstandigheden zijn uiterst schraal. De monniken die het daar uithouden, zijn ware asceten. Cassianus versterkt dat beeld door de eerbiedige toon waarop hij hen aan zijn Gallische lezers ten voorbeeld houdt. Door zijn jarenlange verblijf heeft Cassianus een bijzonder goed beeld van het leven van deze monniken, die deels als kloosterlingen (coenobieten) en deels als kluizenaars (eremieten) leefden. Aangenomen wordt dat hij de gemeenschappen in de hoger gelegen gebieden van Zuid-Egypte nooit heeft bezocht. Daar bevonden zich kloostergemeenschappen die leefden naar de regel van Pachomius. Ook deze kloosters stonden hoog in aanzien. Cassianus was met hun omstandigheden bekend, zoals blijkt uit het feit dat hij stilstaat bij verschillen in levensordening tussen zuid en noord.

De praktische doordenking van het monnikenleven en de daarmee samenhangende spiritualiteit en theologie zoals Evagrius Ponticus die voorstond, heeft veel invloed op zijn werk gehad. Dat Evagrius niet door Cassianus wordt genoemd, kan te maken hebben met de kritiek die er op Evagrius’ werk was. Even opvallend is dat ook Origenes niet door hem genoemd wordt. Maar dat hoeft nog minder te verbazen. Rond 399 woedt er in Egypte een zeer heftige strijd die bekend staat als de anti-origenistische strijd. Deze strijd, waarin Origenes’ gedachtegoed een rol speelde, begon met een ogenschijnlijk onschuldige discussie over de kwestie of en hoe men zich God lichamelijk moet voorstellen. De twist hierover laaide echter zo hoog op, dat sommige scherpslijpers vonden dat er orde op zaken moest worden gesteld. Zij stuurden zelfs op een zuivering van het kerk- en kloosterleven aan. In deze strijd, die buitengewoon grimmig verliep, verkozen velen te vluchten. Ook Cassianus bevindt zich rond die tijd niet meer in Egypte maar in Constantinopel. Ofschoon de reden voor het vertrek van Cassianus nergens te lezen staat, lijkt het niet geheel toevallig dat zijn vertrek uit Egypte samenvalt met deze anti-origenistische strijd. Maar iemand als Philip Rousseau gelooft in zijn geval niet in een causaal verband. Hij voert zijn vertrek terug op een zekere gedrevenheid in Cassianus zelf die hem naar andere uitdagingen deed uitkijken.

Die uitdaging kreeg hij zeker toen hij in contact kwam met Johannes Chrysostomos die hem tot diaken wijdde. Door Chrysostomos wordt hij ingezet in enkele kerkelijke diplomatieke missies. Cassianus zal zijn bisschop die later zelf in het beklaagdenbankje belandt, blijven steunen. Kort daarop wordt zijn naam ook genoemd in verband met Rome, dat hem voor diplomatiek werk gebruikt. Het is echter niet helemaal zeker dat het om dezelfde Cassianus gaat. Maar onwaarschijnlijk is het geenszins.

In de laatste periode van zijn leven treffen we Cassianus aan in Zuid-Gallië. Daar sticht hij twee kloosters. Daarnaast wordt hij gevraagd om zijn ervaringen met het kloosterleven in Egypte op schrift te stellen. Dit resulteert in twee werken, de Onderwijzingen (in het Latijn: Institutiones) en de Gesprekken. Door deze werken is Cassianus bekend en beroemd gebleven. Minder bekend is hij als de auteur van een werk dat hij in opdracht van de Paus schreef en dat gericht was tegen Nestorius, voormalig patriarch van Constantinopel, en de nestorianen. Het betreft hier een kerkstroming waarin het menszijn van Christus wordt benadrukt. Volgens sommigen gebeurde dat bij de nestorianen met zoveel nadruk dat Christus’ goddelijkheid in het gedrang kwam. Opnieuw zou het Cassianus’ tweetalige achtergrond en zijn bekendheid met het ‘oosten’ zijn geweest waardoor Cassianus voor deze opdracht gevraagd werd. Dat Over de incarnatie (de menswording) gericht tegen de nestorianen niet tot zijn beste werk gerekend wordt, wordt verklaard uit het feit dat Cassianus voor polemiek niet in de wieg was gelegd.

Pelagiaan?

Zelf is hij beschuldigd van pelagianisme, wat in ieder geval in het westen ertoe leidde dat hij nooit heilig verklaard werd. Het pelagianisme, dat zijn naam dankt aan Pelagius en door Augustinus bestreden is, onderstreept de belangrijke inbreng van de mens in zijn rechtvaardiging voor God. Alleen als de mens werkelijk instemt met Gods aanbod van genade kan hij zalig worden. In de mate waarin de mens ‘meewerkt’ aan zijn genade verschilden de meningen. Augustinus is de klassieke woordvoerder van het anti-pelagianisme waarin de basis voor de verlossing van de mens geheel en al gelegd wordt in het soevereine besluit van God. In deze kwestie is Cassianus aangewreven dat hij een (semi-)pelagiaan was. Met name Collatio XIII heeft dat oordeel over hem afgeroepen. Tegenwoordig wordt terecht aangenomen dat die beschuldiging ongegrond is.

Het werk van Cassianus

In de Onderwijzingen, die onderverdeeld zijn in 12 hoofdstukken of boeken, beschrijft Cassianus de wijze waarop de monnik zich mag kleden (1). Voorts schrijft hij voor welke psalmen er op welke momenten van de nacht (2) en de dag (3) gebeden moeten worden. Dan gaat hij in op de vereiste gehoorzaamheid en nederigheid (4) De laatste hoofdstukken behandelen systematisch de acht hoofdzonden en hoe men deze het hoofd kan bieden: gulzigheid (5), ontucht (6), gierigheid (7), boosheid (8), droefheid (9), lusteloosheid (10), ijdele glorie (11) en hoogmoed (12).

De Gesprekken bevatten 24 toespraken van Egyptische woestijnvaders of kluizenaars die het monnikenleven betreffen. Steevast begint Cassianus hoe hij en zijn vriend Germanus een bewuste woestijnvader opzoeken en een vraag voorleggen. Daaruit ontstaat een betoog dat soms even doorbroken wordt door een vraag die meestal door Germanus wordt gesteld. Sommige woestijnvaders nemen meerdere toespraken voor hun rekening. Of de toespraken werkelijk van genoemde vaders zijn of grotendeels op Cassianus zijn terug te voeren is niet meer te achterhalen. Zeker is dat zijn rol als ‘ghostwriter’ aanzienlijk is.

Over de opbouw en compositie van de afzonderlijke gesprekken, alsmede over det totaalcompositie, is veel geschreven. Maar geen enkele verklaring voor de compositie van het geheel blijkt helemaal te overtuigen. Wel is duidelijk dat de eerste collectie van 10 Gesprekken aanvankelijk de definitieve collectie was die Cassianus voor ogen had. Gesprek IX en X stonden uitdrukkelijk stil bij het gebed als hoogste doel van het monnikenleven. Toen echter de eerste collectie enkele jaren later vanwege groot succes een vervolg kreeg, belandde het genoemde hoogtepunt midden in de nieuw gevormde collectie van Gesprekken. Maar omdat elk Gesprek als een zelfstandige eenheid opgevat en gelezen kan worden, is het goedbeschouwd moeilijk om van een rode draad te spreken. Ook hernemen de Gesprekken met enige regelmaat reeds besproken thema’s. Verdubbelingen zullen dus te maken hebben met de groei van de werk, maar ook met het feit dat sommige thema’s in verschillende contexten aanvullende betekenissen krijgen en daarom opnieuw genoemd worden.

Ook is daar de kwestie van de relatie tussen de Onderwijzingen en de Gesprekken. Cassianus heeft gesuggereerd dat de Onderwijzingen slechts het voorportaal op de Gesprekken waren. Waar bijvoorbeeld de Onderwijzingen ingaan op de vraag wanneer welke psalmen gebeden moeten worden, behandelen de Gesprekken de binnenkant van het gebedsleven, de innerlijke gebedshouding. Maar het door Cassianus gemaakte onderscheid tussen beide werken stemt niet overeen met wat hij werkelijk biedt. De Onderwijzingen zijn niet louter inleidend en voorbereidend. Ze graven even diep als de Gesprekken.


(door Wim Reedijk)



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Wim Reedijk.