Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Erik Sengers
Dossiers » Katholieke sociale leer » introductie » Introductie Katholieke Sociale Leer

Introductie Katholieke Sociale Leer

De Katholieke sociale leer (KSL) is een theologische discipline waarin vanuit het geloof wordt gereflecteerd op het sociale leven, met het doel de mensen en de samenleving vrijheid en verlossing te brengen dan wel de weg daar naar toe te wijzen (de katholieke sociale ethiek). De sociale leer bevat meerdere lagen: theologische uitgangspunten, morele beginselen en waarden, en actuele concretisering en toepassing van deze uitgangspunten en waarden. De sociale leer heeft wortels die terugreiken tot de Bijbel en het vroege christendom, gesystematiseerd werd deze leer sinds het verschijnen van Rerum Novarum (1891). In die tijd werd de katholieke kerk uitgedaagd een eigen visie op de samenleving te presenteren tegenover de ideologieën van liberalisme en socialisme, en tegenover de maatschappelijke veranderingen en noden ten gevolge van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen. Daarna zijn er steeds opnieuw weer pauselijke en bisschoppelijke documenten verschenen die sociale kwesties tot onderwerp hadden. De laatste tijd wordt de sociale leer, ook wel aangeduid als ‘de grootste verborgen schat van de kerk’, herontdekt en geactualiseerd.

Theologische grondslag

De theologische grondslag van de KSL ligt in het algemene geloof van de kerk. Het christelijk geloof gaat uit van een God die bij mensen wil zijn met Zijn barmhartige liefde. Als eerste heeft deze belofte het uitverkoren Joodse volk ervaren, voor christenen is deze belofte van God met de mensen vervuld in Jezus Christus, de gezalfde Gods. Jezus universaliseert de goddelijke heilsboodschap en maakt die toegankelijk voor alle mensen en de hele mens (lichaam en geest). Door leerling te worden van Jezus en ons open te stellen voor de Heilige Geest kunnen mensen ook nu deel hebben aan dat heil van het Rijk Gods. Hier komt een belangrijk theologisch principe naar voren dat ook de KSL raakt: de autonomie van al het wereldse. De incarnatie laat zien dat de wereld haar eigen principes heeft, principes die gekend en erkend moeten worden, die gebruikt mogen worden om de wereld te ordenen, en dat binnen de wereld de vrijheid is om de keuze voor God te maken, de oorsprong en het doel van al het wereldse. Tegelijkertijd kan de mens door zijn verstand ook de Goddelijke scheppingsorde kennen waarbinnen hij zijn wereld kan inrichten. De Kerk is het teken van de bescherming van de transcendentie van de menselijke persoon, en daarmee van zijn waardigheid en vrijheid. Vanuit haar liefdesboodschap worden de sociale relaties vernieuwd. De KSL is daarmee een theologische discipline, maar een die uitdrukkelijk in gesprek gaat met andere wetenschapsdomeinen en ervan uitgaat dat ze door ieder weldenkend mens begrepen kan worden.

Centrale waarden

De KSL kent vier centrale waarden die in elke publicatie terugkeren:

*Personaliteit: dit is het principe dat de mens geschapen is naar Gods beeld en daarmee een uniek individu is. Dit betekent tegelijk de principiële gelijkwaardigheid van alle personen. Omdat elke mens op zijn eigen manier streeft naar transcendentie, en juist daarin zijn menselijke waardigheid vindt, verdient de mens daarin beschermd te worden en is er individuele vrijheid nodig om dat ook na te kunnen streven. Op basis hiervan stelt de kerk zich achter de rechten van de mens, ook zoals geformuleerd in de Universele Verklaring daarvan.

* Solidariteit: verbonden met het eerste principe is het principe van solidariteit. Het individu staat als Beeld Gods niet op zichzelf; juist omdat het beeld Gods een trinitair beeld is staat het individu volgens de katholieke leer in een netwerk van relaties, om te beginnen met zijn Schepper. De mens is een historisch wezen en een sociaal wezen, en kan daarom zijn doel alleen realiseren in een netwerk van relaties. Deze relaties van groepen vormen met elkaar de samenleving. De mensen delen verder hun menselijke (zondige) natuur, maar delen ook hun hoop op een betere toekomst. Mensen hebben door de solidariteit ook verantwoording naar elkaar.

* Subsidiariteit: dit principe is het gevolg van de personaliteit en solidariteit. Het wil uitdrukken dat wat op een lager niveau geregeld kan worden, ook op lager niveau geregeld moet worden. Hogere organen, met name de staat, moeten niet gaan overnemen wat door het individu en door zijn primaire verbanden (gezin, familie, vereniging, buurt) uitgevoerd kan worden. Wel kunnen de hogere organen de lagere organen helpen om hun functie te vervullen, door subsidies of regelgeving, maar liefst zo minimaal en tijdelijk mogelijk. Op deze manier kan de vrije ontwikkeling van de samenleving gegarandeerd worden – overeenkomstig haar doel. Ook wordt zo de menselijke waardigheid volop gerespecteerd. Tenslotte biedt deze vrijheid de beste garantie voor optimale participatie in de samenleving en haar politieke organen.

* Bonum commune: het laatste principe vloeit voort uit de drie voorgaande. Het ‘Algemeen goed’ of ‘algemeen welzijn’ is het meest fascinerende element van de KSL en zegt dat de samenleving zo ingericht dient te zijn, dat de sociale voorwaarden aanwezig dienen te zijn “waardoor zowel groepen als enkelingen hun eigen volmaaktheid vollediger en vlugger kunnen bereiken” (Compendium Sociale Leer art. 164). Iedereen en elke instantie, met name de staat, dient zich af te vragen wat zijn bijdrage hieraan is. Verbonden met dit principe is het uitgangspunt van de universele bestemming van de goederen. De KSL ziet privé-bezit als een van de constituerende elementen van de ordening van de samenleving, maar bepaalt dat dit niet mag betekenen dat goederen opgehoopt mogen worden met noden van mensen als gevolg. Iedereen mag delen van de vruchten van de aarde, wat geproduceerd wordt staat ten dienste van eenieder op aarde.

Context ontwikkeling KSL

Het christelijk denken over het wereldse is van alle tijden. De sociale leer heeft zo wortels die teruggrijpen op Bijbelse auteurs, middeleeuwse denkers (met name Thomas van Aquino), vroeg-moderne maatschappelijke congregaties (zie Caritas) en vele andere theoretische en praktische voorbeelden. Toch spreken we niet van een gesystematiseerde Katholieke Sociale Leer tot het eind van de negentiende eeuw. Om te begrijpen waarom in die periode het systematisch denken over de maatschappelijke omstandigheden opkwam, moeten we kijken naar de situatie van kerk en samenleving in de eeuw daarvoor. De ontwikkelingen die toen opkwamen zorgden ervoor dat de kerk de aansluiting bij de moderne tijd verloor.

Vanaf het midden van de achttiende eeuw tot het midden van de negentiende eeuw zijn de Europese samenlevingen in een groot veranderingsproces. Deze veranderingen worden aangeduid met de term ‘revolutie’. De eerste revolutie is de technische revolutie, die de samenleving sterk veranderd heeft. De mens leert steeds beter de krachten van de natuur te beheersen en op te wekken (stoomkracht, elektriciteit). Daardoor kunnen grotere afstanden sneller overbrugd worden (stoomtrein, telegraaf), verdwijnen de afstanden tussen mensen en regio’s (ook in culturele zin, meer uitwisseling), kan productie sneller en gecentraliseerder plaatsvinden (grote katoenfabrieken), waardoor er een grote urbanisering plaatsvindt en er minder krachten nodig zijn op het land. Dit alles leidt tot grote maatschappelijke veranderingen, nieuwe rijke en nieuwe arme groepen, oude standsverschillen verdwijnen.
De tweede revolutie is de ideeënrevolutie. De mens leert steeds meer te vertrouwen op zijn eigen denkkracht en bouwt zijn wetenschap minder op Bijbel en traditie. ‘Ik denk, dus ik ben’ schreef Descartes en plaatste daarmee de mens in het middelpunt van het universum. Al eerder werd vanuit de sterrenkunde de centrale plaats van de aarde (en daarmee van Gods schepping) in het heelal betwist. De technisch-wetenschappelijke revoluties (hierboven beschreven) bevestigden de superioriteit van de rede tegenover het geloof. De mens kwam daardoor los te staan van zijn traditionele verbanden en werd op zichzelf geworpen.

De laatste revolutie is de politieke revolutie en die zou voor de structuren van de kerk de meeste impact hebben. In 1789 werd de Bastille in Parijs bestormd en kwam de derde stand, de burgerij, aan de macht. In het vervolg van deze revolutie werden de oude maatschappelijke structuren, waarmee de kerk sterk verweven was, veranderd. De kerk werd ontdaan van haar maatschappelijke privileges en van haar bezittingen. Er werden democratische structuren gebouwd waardoor het volk – aanvankelijk alleen het mannelijke deel – kon meebeslissen over de toekomst van het land. De uitgeroepen ‘Rechten van de mens en de burger’ garandeerden de Fransen een bescherming tegenover de autocratische overheid. Doordat het politieke spectrum werd opengebroken kon het politieke landschap veel diverser worden. De export van de Franse Revolutie onder Napoleon Bonaparte zorgde ervoor dat deze ideeën over heel Europa verspreid raakten. Vele encyclieken uit die tijd gaan ook in tegen deze politieke ontwikkelingen, bijvoorbeeld de scheiding van kerk en staat in Spanje en Portugal.

In deze context moest de kerk een nieuwe positie vinden. Dat had deels ook een eigenbelang: de verbondenheid van de kerk met de maatschappelijke elites zorgde ervoor dat opkomende middenklassen, en de groeiende groep rechteloze arbeiders zich niet meer herkenden in de kerk. Ook kwamen er nieuwe ideologieën op, met name het liberalisme (nationale staten, eenwording van Italië ten koste van de kerkelijke staat) en het socialisme (1848 publicatie Communistisch manifest, ontwikkeling arbeidersbeweging). Vanuit deze positie, die als bedreigend werd gezien, reageerde de kerk in eerste instantie afwijzend en veroordelend, waardoor de afstand met de samenleving verder groeide. Maar de ontwikkeling van de katholieke sociale leer was niet alleen een kwestie van eigenbelang: er was wel degelijk ook een integere, authentieke betrokkenheid van de kerk bij de maatschappelijke ontwikkelingen, de noden van de tijd, alleen had men nog niet de kaders om daarop te reageren. Dat zou veranderen door de publicatie van Rerum Novarum in 1891, die de basis biedt voor de moderne sociale leer. De sociale encyclieken zouden de basis gaan vormen voor de ontwikkeling van de katholieke sociale beweging in de negentiende en twintigste eeuw in al haar uitingsvormen (arbeidersbeweging, politieke partijen, woningbouw, jongerenwerk, etc.).

Encyclieken en conciliedocumenten

De Katholieke Sociale Leer wordt vorm gegeven door het leergezag, dus de Paus en de bisschoppen. Dat betekent dat er een grote variëteit aan bronnen is waaruit deze leer put. In dit overzicht zullen alleen de pauselijke sociale encyclieken en de relevante documenten van het Tweede Vaticaans Concilie kort worden besproken:

Rerum Novarum (over nieuwe dingen), 1891 Leo XIII: In deze encycliek worden de principes van de KSL geformuleerd en spreekt de kerk de situatie van de arbeiders aan. Om hun lot te verbeteren pleit Leo XIII voor een rechtvaardig loon, solidariteit met de zwakken, maar ook voor privé-eigendom. Verder pleit hij voor overheidsingrijpen en voor vakbanden, een absoluut novum in die tijd. Zowel het liberalisme als het socialisme worden veroordeeld, en er wordt gepleit voor samenwerking van arbeid en kapitaal (het zogenaamde corporatisme).

Quadragesimo Anno (na veertig jaar), 1931 Pius XI: Door de beurskrach van 1929 en de wereldwijde armoede als gevolg daarvan, was deze encycliek meer dan een feestelijk herdenkingsschrijven. De principes van de sociale leer werden in deze encycliek gesystematiseerd; zo gaat het subsidiariteitsbeginsel op deze encycliek terug. Daarmee wilde de kerk ook een duidelijk antwoord geven op het communisme, dat na de machtsovername in Rusland van 1917 in heel Europa invloed kreeg.

Mater et Magistra (Moeder en Lerares), 1961 Johannes XXIII: zeventig jaar na Rerum Novarum wordt in deze encycliek gepleit voor medezeggenschap van arbeiders in de bedrijven. Verder wordt aandacht gevraagd voor werknemers in minder ontwikkelde landen. Ook wordt in dit document de steun aan democratische samenlevingen uitgesproken. Centraal in de katholieke sociale leer stond voortaan de menselijke waardigheid, en niet meer het neothomistische/neoscholastieke denken dat op de (geromantiseerde) ME was georiënteerd.

Gaudium et Spes (Vreugde en Hoop - De pastorale constitutie over de kerk in de wereld van deze tijd), 1965 conciliedocument: Hier spreken de concilievaders zich in positieve zin uit over de wereld en zeggen ze dat ze als kerk dienstbaar wil zijn aan de ontwikkeling van die wereld. Daartoe worden aan het eind enkele concrete vraagstukken genoemd, zoals huwelijk en gezin, ontwikkeling van de cultuur, het sociaal-economisch leven en de (internationale) politieke gemeenschap. 

Dignitatis Humanae (De menselijke waardigheid – verklaring over de godsdienstvrijheid), 1965 conciliedocument: hier wordt de gewetensvrijheid en in het bijzonder de godsdienstvrijheid gebaseerd in het wezen van de mens als vrij persoon die zijn eigen ontwikkeling nastreeft. 

Populorum Progressio (over de ontwikkeling der volkeren), 1967 Paulus VI: hierin wordt erop gewezen dat de vraag van sociale gerechtigheid nu een internationale dimensie gekregen heeft. De samenlevingen in het westen kunnen zich niet meer onttrekken aan de noden in andere delen van de wereld. Er wordt gepleit voor internationale solidariteit (ontwikkelingshulp) en het probleem van de overbevolking wordt aangesproken. De pauselijke commissie Justitia et Pax (Vrede en gerechtigheid, ook in Nederland actief) is voorafgaand aan deze encycliek opgericht. 

Laborem exercens (Over de menselijke arbeid), 1981 Johannes Paulus II: Hierin wordt wederom gepleit voor de tussenweg tussen een vrije kapitalistische economie en een socialistische geleide economie. Door deze encycliek werd o.a. de oppositionele vakbondsbeweging Solidarnosc in Polen gesteund. 

Sollicitudo Rei Socialis (over de sociale zorg) 1987 Johannes Pauls II: gepubliceerd bij gelegenheid van de verjaardag van Populorum Progressio

Centesimus Annus (Honderd jaar [na Rerum Novarum]), 1991 Johannes Paulus II: in deze encycliek wordt de veranderde situatie van de wereld aangesproken, zoals het vallen van de Berlijnse muur, de groeiende onkerkelijkheid, de wapenwedloop en militarisering van de wereld, de dekolonisatie en de gevaren van nieuwe onvrijheid die dat met zich meebrengt, en de groeiende ongelijkheid in de wereld nu het kapitalisme de enige werkzame kracht is. Dit is aanleiding om de principes van de sociale leer nogmaals te herhalen. 

Caritas in Veritate (Naastenliefde in Waarheid), 2009 Benedictus XVI: houdt zich vooral bezig met de oorzaken en gevolgen van de economische crisis en de kansen en gevaren van de globalisering. 

Andere vormen van sociaal denken

Theologisch denken over mens, wereld en samenleving komt ook voor in andere religieuze tradities. Opvallend is dat met name de abrahamitische religies een grote overeenstemming hebben in hun uitgangspunten en visies. Het protestantisme leunt sterk op de Bijbel bij haar visie op mens en wereld, meer dan bij de katholieke kerk die haar begrippen meer filosofisch baseert. Traditioneel is het mensbeeld van de protestanten iets pessimistischer. Ook staan er andere begrippen centraal, zoals rentmeesterschap, vrijheid, verantwoordelijkheid en rechtvaardigheid. Dit leidt deels tot andere nuances. Zo heeft het begrip ‘soevereiniteit in eigen kring’ grote overeenkomsten met de notie van subsidiariteit. Het verschil is dat deze door de dominee-politicus Kuyper ontwikkelde term ervan uitgaat dat er verschillende maatschappelijke sferen zijn (gezin, werk, staat, onderwijs) die gelijkwaardig naast elkaar staan, terwijl die binnen de katholieke leer een meer hiërarchische structuur kennen. Kuyper is ook de man die het eerste christelijk-sociale congres is begonnen (1891), dat bij haar eeuwfeest een nieuwe impuls heeft gekregen.

Verder zijn er overeenkomsten met joods en islamitisch denken. Ook hierin staat het meewerken door de mens aan Gods schepping centraal. De waarde van de mens heeft een belangrijke rol, zoals in de KSL. Ook hier vinden we de notie dat de mens moet streven naar een algemeen welzijn. Op basis van deze en andere overeenkomsten zouden religies veel sterker een positieve rol in het publieke domein kunnen innemen.


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Van Wissen; Van Iersel.