Het
Gebed van Manasse is een niet-canoniek geschrift dat evenwel toch is opgenomen in de
Editio Vulgata (de Latijnse vertaling van de Bijbel die in de vierde eeuw na Christus grotendeels door Hiëronymus werd samengesteld), zij het als appendix. Inhoudelijk gaat het om een kort boetegebed van slechts vijftien verzen dat wordt toegeschreven aan koning Manasse, die in hoofdstuk 33 van het tweede boek Kronieken wordt afgeschilderd als een zondaar die zich inlaat met afgoderij. Het gebed zelf wordt in 2 Kronieken 33:19 genoemd, maar niet weergegeven. In de eerste Vulgaatvertalingen werd het
Gebed van Manasse na het tweede boek Kronieken ingevoegd. Later (in de zestiende eeuw na Christus) is het als geheel afzonderlijk aanhangsel opgenomen. Het gebed geschrift is ook terug te vinden in sommige (maar niet alle) versies van de Septuagint, de Griekse vertaling van de Hebreeuwse Bijbel. Soms maakt het dan deel uit van een verzameling lofdichten of oden. Slechts enkele kerken, waaronder een aantal orthodoxe kerken en de Ethiopische kerk, beschouwen het geschrift als canoniek.
Naamgeving
De gebedstekst wordt toegeschreven aan koning Manasse die in het tweede boek Kronieken beschreven wordt als een zondaar: ‘Hij deed wat de heer mishaagt en maakte zich schuldig aan dezelfde afgoderij als de volken die de heer voor de Israëlieten verdreven had’ (2 Kr 33:2). Tevens wordt verhaalt hoe koning Manasse zich inlaat met heidense praktijken: ‘Hij liet ook zijn zonen door het vuur gaan in het Hinnomdal en liet zich in met waarzeggerij, wichelarij en toverij. Hij omringde zich met tal van dodenbezweerders en helderzienden; hij liet niets na om de heer te tergen’ (2 Kr 33:6). Tot twee keer toe wordt zelfs beschreven dat hij afgodsbeelden in de tempel van de HEER liet plaatsen (2 Kr 33:4 en 33:7). Koning Mannase verleidt ook het volk tot afgoderij. God laat de legers van Assur hem vastnemen en wegvoeren naar Babel (2 Kr 33:11).
Wanneer koning Mannase geboeid wordt weggevoerd door de manschappen van Assur, krijgt hij berouw en richt hij een smeekbede tot de HEER: ‘In zijn ellende vermurwde hij de heer zijn God; hij vernederde zich diep voor de God van zijn vaderen en bad tot Hem’ (2 Kr 33:12-13). Opvallend is dat de tekst van het gebed zelf op deze plaats ontbreekt. Ook zijn er geen manuscripten ontdekt waar het gebed op deze plaats is ingevoegd. Wel wordt in vers 18 geschreven dat ‘Verdere bijzonderheden over Manasse, waaronder het gebed dat hij tot zijn God richtte, en de woorden die de zieners tot hem spraken in de naam van de heer, de God van Israël, zijn te vinden in de geschiedenis van de koningen van Israël’ (2 Kr 33:18).
Het tweede boek Koningen wijdt inderdaad een hoofdstuk aan koning Mannase en zijn zoon Amon (2 K 21), maar hierin is in grote lijnen (en soms zelfs in dezelfde bewoordingen) het relaas te vinden dat ook in het tweede boek Kronieken al werd gegeven, met uitzondering van de gevangneming van koning Mannase door de manschappen van de koning van Assur. De tekst van het gebed is hier niet aanwezig. Het tweede boek Koningen verwijst naar de annalen van de koningen van Juda voor meer informatie over koning Mannase (2 K 21:17). In de verwijzing van het tweede boek Koningen wordt, in tegenstelling tot de verwijzing in het tweede boek Kronieken, met geen woord gerept over het gebed van koning Mannasse.
God laat zich door het gebed van koning Mannase overtuigen en redt hem uit zijn benarde situatie. Hierna gedroeg koning Mannase zich als een waarlijk dienaar van de HEER: hij verwijderde alle afgodsbeelden, herstelde het altaar van de HEER in de tempel en hij beval zijn volk de afgoderij te staken en alleen nog te offeren ter ere van de HEER. Het relaas over koning Mannase eindigt met zijn overlijden, waarna zijn zoon Amon hem opvolgt als koning.
Canonieke status
Het Gebed van Mannase bezit binnen de katholieke traditie geen canonieke status. Toch wordt het vaak wel in de Bijbel opgenomen, zoals in de
editio vulgata, de Latijnse vertaling van de Bijbel, het geval was. Ook de Lutheranen en de oud-katholieken hebben het geschrift in hun Bijbel opgenomen, zij het altijd als aanhangsel. In sommige manuscripten van de Septuagint is het Gebed van Mannase ook te vinden in een aantal lofdichten die na de psalmen zijn opgenomen. In de kerk van Ethiopië behoort het geschrift tot de canon en is het opgenomen in het tweede boek Kronieken. Sommige Oosters Orthodoxe kerken erkennen het Gebed van Mannase als deuterocanoniek. In zowel de Oosters Orthodoxe liturgie als de Byzantijnse ritus van de Katholieke Kerk wordt het Gebed van Mannase gezongen tijdens de completen.
Volledige tekst van het Gebed van Mannase (Willibrordvertaling)
Ter referentie is hier de volledige tekst van het Gebed van Mannasse opgenomen. De gebruikte vertaling is de Willibrordvertaling van 1995, uitgegeven door de Katholieke Bijbelstichting (KBS).
1. | HEER albeheerser, God van onze vaderen, Abraham, Isaak en Jakob en van hun rechtvaardige nakomelingen, |
2. | die de hemel en de aarde gemaakt hebt met al hun tooi, |
3. | die de zee in boeien geslagen hebt door het woord van uw bevel, die de afgrond gesloten hebt en verzegeld met uw vreeswekkende en lofwaardige naam.
|
4. | Voor u siddert en beeft alles vanwege de aanblik van uw macht, |
5. | omdat de luister van uw heerlijkheid ondraaglijk is en onweerstaanbaar de toorn van uw dreiging tegenover zondaren.
|
6. | Maar onmetelijk en onnaspeurbaar is het erbarmen van uw belofte, |
7. | omdat U de hoogste Heer bent, barmhartig, lankmoedig vol erbarmen en spijt hebbend over de boosaardigheden van de mensen.
|
8. | U dan, Heer, God van de rechtvaardigen, U hebt geen boetedoening opgelegd aan de rechtvaardigen Abraham, Isaak en Jakob die tegen U niet hebben gezondigd. maar U hebt mij, zondaar, boetedoening opgelegd |
9. | omdat ik zonden heb begaan talrijker dan de zandkorrels aan de zee.
Menigvuldig zijn mijn ongerechtigheden, Heer, ze zijn menigvuldig, en ik ben niet waardig mijn blik op te richten en de hoogte van de hemel te schouwen, |
10. | nedergebogen met een sterke ijzeren boei, zodat ik geen nee kan schudden aangaande mijn zonden.
En voor mij is er geen verademing omdat ik uw toorn heb opgewekt en kwaad gedaan ten opzichte van U toen ik afgodsbeelden oprichtte en veelvuldig walgelijke voorwerpen maakte.
|
11. | En nu buig ik mijn knie met hart en ziel biddend om de goedheid die van U komt.
|
12. | Ik heb gezondigd, Heer, ik heb gezondigd en ik erken mijn ongerechtigheden.
|
13. | Ik verzoek U biddend: vergeef mij, Heer, vergeef mij; vernietig mij niet samen met mijn ongerechtigheden; wees niet voor eeuwig toornig, bewaar mijn slechte daden niet en veroordeel mij niet tot het diepste der aarde. Toon, omdat U, Heer, de God van de boetvaardigen bent, |
14. | ook in mij uw goedheid omdat U mij, hoewel ik onwaardig ben, zult redden overeenkomstig uw grote erbarmen, |
15. | zal ik ook U altijd prijzen, alle dagen van mijn leven. Omdat de hele macht van de hemelen U prijst, is ook van U de heerlijkheid tot in eeuwigheid. Amen |
Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Panc Beentjes.