De geloofsbelijdenis ontwikkelde zich in de eerste eeuwen van een persoonlijke geloofsverklaring (het zgn.
symbolum, opgebouwd uit drie hoofddelen: Vader, Zoon, Heilige Geest - en bij de Geest ook de Kerk) op het moment van de doop naar algemene geloofsformuleringen die gebruikt konden worden voor catechese, ter bestendiging van de eenheid binnen het christendom en het Romeinse Rijk en ter verdediging van het geloof tegen dwalingen en ketterijen. Vanaf Nicea werd de geloofsbelijdenis dan ook de toetssteen voor orthodoxie, met name daar waar het ging om discussies over Jezus Christus en de Heilige Geest. Door middel van het Credo werden de geloofsregels doorgegeven, uitgelegd en werd bevestigd wat geleerd was.
Het Credo van Nicea-Constantinopel is een langere geloofsbelijdenis dan het Symbolum Apostolicum, met een meer dogmatische achtergrond, en dit Credo bevat daarom meer uitspraken over de persoon van Christus en het werk van de Heilige Geest. Het is belangrijk om in te zien dat de Kerk tot deze geloofsbelijdenis kwam vanwege de gevoelde noodzaak om het geloof te verdedigen tegen dwalingen en ‘ketterijen’ (afwijkingen van de geloofsleer). Zo was de ‘dwaalleer’ van de priester Arius de aanleiding om het Concilie van Nicea bijeen te roepen en de christelijke geloofsinhoud, met name wat betreft de persoon Jezus, eenduidig te formuleren en vast te leggen.
Laten we daarom eens kijken naar een aantal belangrijke ketterijen die de Kerk uitdaagden om tijdens concilies het ‘rechte geloof’ precies te formuleren. In de 4e en 5e eeuw werden heftige discussies gevoerd over de twee naturen van Christus, God en mens, waarbij diverse ketterijen ontstonden. Laten we eerst kijken naar enkele ketterijen die de Godheid van Jezus in twijfel trokken:
Arianisme
Volgens de priester Arius was Jezus weliswaar het hoogste schepsel, in wie God zijn wil volledig tot uitdrukking bracht, maar was hij niet God zelf en dus ook niet van eeuwigheid af aan bij de Vader. Het is belangrijk om te zien dat Arius’ visie in feite voortkwam uit zijn hoge opvatting van de transcendentie en volmaaktheid van God, maar dat hij in zijn eerbied voor de Vader voorbij ging aan het cruciale geloofspunt van het christendom: dat God in de Zoon mens werd. Volgens Arius was de transcendentie Gods zo groot dat een directe band tussen God en de werkelijkheid onmogelijk was. Hij maakte een radicaal onderscheid tussen God enerzijds en de schepping, waartoe volgens hem ook Jezus behoorde, anderzijds.
De stroming van Arius werd tijdens het Concilie van Nicea (in het jaar 325) als ketterij veroordeeld.
Adoptianisme
Ook in het adoptianisme werd gesteld dat Jezus gewoon een schepsel was, geschapen door God. Het adoptianisme leerde dat Jezus pas bij zijn doop door de Heilige Geest als Zoon werd aangenomen, op de manier van adoptie. Het adoptianisme geloofde derhalve niet dat Jezus als Gods Zoon geboren werd; zijn Godheid wordt ontkend, Jezus is volgens adoptianisten een geschapen schepsel en niet God-zelf.
Nestorianisme
Nestorius, die overigens pas enkele jaren na het Concilie van Constantinopel (381) aanhang verwierf, beschouwde Jezus als een gewoon, geschapen mens in wie het woord van God inwoonde. Volgens het nestorianisme bestond Christus daarmee uit twee personen, een goddelijke en een menselijke. Nestorius werd door het Concilie van Efeze (431) veroordeeld omdat zijn opvatting onvoldoende rekening hield met de eenheid in de persoon van Christus.
Er ontstonden ook diverse ketterijen die juist het volledig mens-zijn van Jezus ontkenden, zoals het monofysitisme en het docetisme:
Monofysitisme
Het monofysitisme predikte dat Christus slechts één, goddelijke natuur had, waarbij de goddelijke Logos de menselijke natuur volledig had aan- en opgenomen. Aan het volledig mens-zijn van Jezus werd zo tekortgedaan.
Docetisme
Ook in het docetisme (van het Griekse woord dokein=lijken/schijnen) werd verkondigd dat Jezus niet werkelijk mens geworden was, maar in plaats daarvan in een schijnlichaam was verschenen. Hij was dus volledig goddelijk en niet echt menselijk. Jezus’ menselijkheid, en daarmee ook zijn lijden aan het kruis, was slechts schijn.
Op het Concilie van Chalcedon (451) werd, om af te rekenen met deze ketterijen en onduidelijkheden, dan ook gezegd: de Zoon is volledig mens en volledig God; Christus is één persoon met twee naturen (de goddelijke en de menselijke). Het Concilie legde vast dat deze twee naturen onvermengd (o.a. tegen de monofysieten, die leerden dat Christus slechts één, goddelijke natuur heeft), onveranderd, ongedeeld en ongescheiden (specifiek gericht tegen de nestorianen, volgens wie Christus uit twee gescheiden personen bestaat, een goddelijke en een menselijke) zijn. Dit leerstuk is bekend als de tweenaturenleer. Voor het menselijk denken is het zowel echt God als echt mens zijn van Christus niet te bevatten, maar dit belijden staat centraal in het christendom.
Ketterijen omtrent de Drie-eenheid
Op het Concilie van Constantinopel dat in 381 gehouden werd, stond de positie van de Geest ter discussie. In de geloofsbelijdenis van Nicea werd de Geest alleen maar genoemd: ‘en in de heilige Geest’. Maar het bleek nodig meer te zeggen, net zoals in Nicea (en ook daarna) gebleken was dat over Jezus Christus meer gezegd moest worden.
Christenen hebben vanaf het begin geworsteld met het probleem van geloven in één God en tegelijk in Vader, Zoon, Geest. Het onbegrip rond deze doctrine heeft in de geschiedenis tot vele misverstanden en afwijkingen van de geloofsleer geleid: enerzijds ketterijen die de drieheid van God niet serieus namen (modalisme, subordianisme), anderzijds ketterijen die de eenheid van God niet serieus namen (tritheïsme). Deze leren werden tijdens de diverse concilies als ketterijen veroordeeld.
De belangrijkste typen ketterijen omtrent de Drie-eenheid zijn samen te vatten onder de noemers modalisme, subordianisme en tritheïsme:
Modalisme
Modalisten stelden dat God slechts uit één Persoon bestaat die zich in drie verschillende verschijningsvormen (‘modi’) - als het ware steeds met een ander masker voor - openbaart. Deze visie zien we bv. bij Sabellius. Voor modalisten waren Vader, Zoon en Geest slechts verschijningsvormen van de ene God en was de drieheid van God daarmee minder wezenlijk dan zijn eenheid.
Subordianisme
In deze visie worden Zoon en Geest ondergeschikt gemaakt aan de Vader, door hun volledige Godheid te ontkennen. De Vader wordt als de eigenlijke God gezien, en de Zoon en de Geest als ondergeschikte goddelijke personen, of zelfs als schepselen. Dit zien we bv. bij Arius.
Tritheïsme
In tegenstelling tot modalisme en subordianisme zag het tritheïsme Vader, Zoon en Geest als drie goden. In deze visie ging de separate goddelijkheid van elk van de drie personen dus ten koste van de eenheid van God.
Belangrijk is het te beseffen dat de bovengenoemde ‘ketterse’ stromingen (modalisme en subordianisme) wilden benadrukken dat God één is en juist wilden voorkomen dat binnen het christendom zoiets als een ‘tritheïsme’ (driegodendom) zou ontstaan waarin de eenheid van God niet serieus werd genomen.
De klassieke formule van de Cappadociërs (drie personen, één natuur) diende ertoe voor eens en altijd duidelijk te maken hoe de verhouding tussen Vader, Zoon en Geest ligt en daarmee ook het tritheïsme en andere ketterijen de wind uit de zeilen te nemen.
Bron: Tilburg School of Catholic Theology