Nu is die gelijkenis van de ringen zonder twijfel briljant. In dit verhaal ziet een rijke, joodse koopman kans om niemand minder dan sultan Saladin ervan te overtuigen dat de vertegenwoordigers van islam, jodendom en christendom allen erfgenamen zijn van het ware geloof, maar dat geen van hen kan aantonen dat ze de enig ware erfgenamen zijn. Deze gelijkenis duikt in de loop van de dertiende eeuw op en krijgt zijn klassieke gestalte halverwege de veertiende eeuw in Boccaccio’s Decamerone. De plot is bekend. Een vader had drie zonen, die stonden voor de jood, de christen en de moslim. Hij had hen zo lief, dat hij niet kon kiezen aan wie hij zijn unieke ring zou nalaten, het kleinood dat volgens de traditie alleen gedragen mocht worden door degene die de enig ware erfgenaam zou zijn. Daarom liet hij twee volmaakte replica’s maken en gaf op zijn sterfbed aan elke zoon afzonderlijk de ‘unieke’ ring en de daarbij behorende zegen. Daarna stierf hij, opgelucht dat hij niet had hoeven kiezen. De zoons echter bleven achter met een probleem. Ze moesten na zijn dood constateren dat ze niet konden uitmaken wie de echte ring had gekregen. De vraag wie de enig ware erfgenaam was, bleef daardoor open. Lessing neemt in 1779 deze korte, uitdagende anekdote op en plaatst haar als sluitsteen in Ein dramatisches Gedicht ‘Nathan der Weise’ (3 Aufzug, 7 Autritt). Hij werkt het motief echter verder uit, zodat het accent nu komt te liggen op de wijze waarop de drie zoons met het probleem omgaan. Hun gedrag is bepaald niet verheffend. Ze krijgen ruzie. Geen van hen kan zich voorstellen dat zijn vader hem bedrogen heeft en elk verdenkt zijn broer van vals spel. De rechter moet eraan te pas komen. De uitspraak van deze wijze rechter is even geniaal als confronterend. Hij wijst erop dat er na de dood van de vader slechts één criterium is voor de echtheid van de ring. Men zegt namelijk dat de edelsteen in die ring het wonderbaarlijke vermogen heeft om de drager bij God en de mensen bemind te maken. Welnu, dan is de proef op de som eenvoudig: ‘Wie is bij twee van jullie het meest bemind?’ Als de zoons zwijgen, wijst de rechter er fijntjes op dat deze drie ringen blijkbaar naar binnen gericht werken, zodat ieder slechts zichzelf het meest bemint. Zijn uitspraak luidt dan ook cynisch, dat geen van de drie ringen echt is en dat ze alle drie bedrogen bedriegers zijn. De heren kunnen gaan. Op dat moment in het verhaal echter verandert de houding van de rechter en hij geeft hen op de drempel goede raad mee. Als zij er echt van overtuigd zijn dat hun vader hen niet bedrogen heeft, laten ze dan gelóven dat ieder de echte ring heeft. En laten ze daarbij bedenken dat de vader in zijn liefde voor hen wellicht met opzet de uniciteit van de ring had opgeheven. Het is toch mogelijk ‘…dass der Vater nun/ die Tyrannei des Einen Rings nicht länger/ in seinem Hause dulden wollen!’ Wel, volg dan zijn liefde na! ‘Es eifre jeder seiner unbestochnen/ von Vorurteilen freien Liebe nach.’ Streef ernaar om de kracht van de ring aan de dag te brengen en daardoor bemind te worden bij God en bij de mensen. Help die kracht door zelf zachtmoedig te zijn, verdraagzaam, weldadig en vol overgave aan God. Wanneer die kracht zal doorwerken in volgende generaties, dan nodig ik jullie uit – zegt de rechter en nu spreekt hij profetisch – om over duizenden jaren weer voor deze rechterstoel te komen. Dan zal één die wijzer is dan ik uitspraak doen. Met dat open einde eindigt Lessings versie van de gelijkenis.