Zeer gevat en tevens poëtisch schrijft Walther Völker in zijn boek Der wahre Gnostiker nach Clemens Alexandrinus (1952): ‘Geheimzinnig als een meteoor duikt plots de figuur van Clemens van Alexandrië uit het donker op, schittert een korte tijd in volle glans om voor altijd in het duister te verdwijnen.’ Clemens is in vele opzichten ongrijpbaar.
Een biografie bezitten we niet. We mogen van geluk spreken dat ons het grootste deel van zijn geschriften overgeleverd is. Van zijn merkwaardig hoofdwerk Stromata staat ons slechts één handschrift ter beschikking en dan nog niet in goede staat.
Clemens is een meteoor. In zijn werk schittert hij door zijn grote belezenheid. Hij is een levende encyclopedie. Zo heeft hij zich op alle mogelijke terreinen van godsdienst, wetenschap en geschiedenis gedocumenteerd. Steeds op zoek naar de bronnen van de wijsheid. Hij geeft als enige in de oudheid technische informatie over de hiëroglyfen van de Egyptenaren. Champollion kwam tot de ontcijfering dankzij de hint van Clemens dat er ook hiëroglyfen waren met letterwaarde. Clemens is de enige in de oudheid – voor zover ons bekend – die melding maakt van Boeddha. Zij vereren hem, zegt hij, omwille van zijn grote heiligheid als een god. Nog als eerste heeft Clemens in poëtisch Grieks een hymne gedicht op Christus, de Opvoeder.
Veel voor ons kostbare informatie is verloren gegaan: de plaats van zijn geboorte, zijn familie, de datum van zijn overlijden, zijn sociale positie. Waren zijn ouders heiden, of waren ze reeds christen? Welke literaire en filosofische vorming heeft hij doorgemaakt en waar? Het zijn stuk voor stuk vragen die niet eenvoudig beantwoord kunnen worden. En toch, hoeveel wordt er in zijn werken niet gesuggereerd? Eusebius van Caesarea moet zich dezelfde vragen hebben gesteld. Hij heeft gepoogd een en ander te reconstrueren uit de vingerwijzingen van Clemens zelf en uit bewaarde brieven. Hij geeft hij in zijn Kerkgeschiedenis een kort bericht en tracht een link te leggen naar Origenes.
Van Titus Flavius Clemens kunnen wij de geboorte situeren rond 150. Zijn bloeiperiode gaat van 190 tot een stuk in de derde eeuw. Hij moet volgens Nautin gestorven zijn tussen 221 en 231.
Met hem krijgen we de eerste belangrijke vertegenwoordiger van de christelijke theologie in Alexandrië. Zoals vele filosofen van zijn tijd heeft hij de invloed ondergaan van het midden-platonisme en van de Stoa. Hij was zeer vertrouwd met de Griekse cultuur. Hij kent bovendien door en door het werk van Plato en van Philo van Alexandrië. Epiphanius van Salamis (4e eeuw) zegt dat sommigen hem Clemens van Athene noemen. Is hij in Athene uit welgestelde heidense ouders geboren en later christen geworden? Clemens geeft blijk van een gedegen literaire vorming en heeft het meermalen over de bekering uit het heidendom als een etappe naar het christelijk geloof, waar dan later een verdieping van het geestelijk leven op gaat volgen.
Wat hemzelf betreft en meer bepaald over de diepere inwijding in het christelijk geloof getuigt hij dat hij een reeks leermeesters heeft opgezocht: ‘De éne in Griekenland. Het was een Ionier. Anderen in Groot-Griekenland: de éne was van Binnen-Syrië, de andere van Egypte. Nog anderen in het Oosten: één afkomstig van Assyrië, een andere van Palestina, Jood van geboorte. Als laatste – maar in geesteskracht de eerste – ben ik iemand op het spoor gekomen in Egypte. Daar had hij zich verborgen. Ik ben toen tot rust gekomen.’ Volgens Eusebius was het Alexandrië waar Clemens Pantaenus heeft gevonden, een christen geworden filosoof, die ook door Origenes als leermeester wordt vermeld.
In Alexandrië heeft Clemens zelf ‘school gemaakt’. Was het een privé-onderneming of mogen we, zoals Eusebius zegt, van een catechetenschool spreken? In elk geval beroept hij zich niet op een bisschoppelijke aanstelling maar voelt zich met al zijn meesters in de apostolische traditie staan. Hun mondelinge overleveringen wil hij voor het nageslacht bewaren. Zo zullen zijn geschriften een geneesmiddel zijn tegen het vergeten. Om alles meer verteerbaar te maken en aantrekkelijk voor te stellen wil hij zijn boodschap verweven met gevatte en waardevolle uitspraken en inzichten van Grieken en Barbaren.
Rond 202 kan Clemens naar aanleiding van de vervolging van Septimius Severus Alexandrië verlaten hebben en naar Palestina vertrokken zijn. Daar heeft hij als presbyter in dienst gestaan van Alexander, ooit bisschop van Cappadocië, maar in 215 van Jeruzalem. In 231 spreekt die Alexander van Clemens als iemand waaraan de herinnering levend blijft.
Stromata (vlechtwerken)
Dit werk mogen we voorop plaatsen omdat het de grootste bekendheid heeft gekregen. Clemens preciseert: ‘Vlechtwerken van memoires om inzicht te verwerven volgens de ware filosofie.’ Het gaat om acht boeken, die ook de moderne lezer kunnen intrigeren.
Vooraf moet echter gezegd worden dat de Stromata niet de ‘Leermeester’ (Didascalus) zijn, waarover Clemens het in de Paedagogus heeft. Bij het begin van dit werk stelt Clemens namelijk dat Christus de Logos is, die de heidenen oproept (Protrepticus) en wie zich bekeerd heeft vormt (Paedagogus) om tenslotte als leermeester (Didascalus) wie naar volmaaktheid streeft, in Gods geheimen in te wijden. Sommigen hebben die drie stappen als de belofte van een trilogie gezien, waar de Stromata de Didascalus zou zijn. Wat een brug te ver is.
Onder ‘vlechtwerken’ of ‘lappendekens’ verstaat Clemens het samenweven van wijsheid uit het Oude en Nieuwe Testament met citaten uit de filosofische tradities van de Grieken en de Oudste Volken. Het werk behoort tot een literair genre dat men de ‘Poikilografie’ noemt, een veelkleurig en bont geheel van teksten die met elkaar geconfronteerd worden. Met zulk een opdracht voelt Clemens zich in zijn element als een vis in het water, om niet te spreken van de oceaan van geschriften uit de hele wereld.
Ondanks alle uitweidingen steekt er in de Stromata een lijn. Het eerste boek gaat over het nut van de profane wetenschappen en van de filosofie en biedt als oriëntatie een chronologie van de Grieks-Romeinse en de bijbelse geschiedenis tot het einde van de regering van Keizer Commodus (190). Het tweede boek gaat in op een door heidense intellectuelen opgeworpen vraag over het absurde van het geloven: ‘niet nadenken, maar geloven’. Clemens tracht duidelijk te maken wat ‘geloof’ betekent en waarom het voor de christenen zo belangrijk is. Wat hem tot de ultieme vraag van de filosofie brengt: ‘Wat is het doel van het menselijk leven?’
Het derde boek handelt over het huwelijk. Clemens gaat de confrontatie aan met pessimistische en libertijnse gnostici, die de materie en het lichaam als iets verwordens zien. Hij verdedigt de Schepper en de schepping als iets goeds. Het huwelijk is goed: de deelname van de mens aan het werk van de goede God. Het vierde boek gaat over een hoogstaand zedelijk leven en vertrekt van de Zaligsprekingen als richtsnoer voor het streven naar volmaaktheid: ‘aan God gelijk worden zoveel als het mogelijk is’ (Gen. 1: de mens een evenbeeld van God; Plato: kata to dunaton, zoveel als mogelijk). Met deze vier boeken wordt een eerste deel afgesloten.
In de volgende reeks boeken gaat hij dieper in op de vraag hoe de gelovige een ‘mens van kennis’ (een gnosticus) kan worden. In het vijfde boek heeft hij het over de symbolen en de allegorische methode, waarbij hij zich vooral door Plato en Philo laat inspireren. In het zesde en zevende boek handelt hij over de ware ‘gnosticus’: een mens die alle passies overwonnen heeft en leeft van volmaakte kennis en liefde. In het zevende boek staat een heel mooie uiteenzetting over het gebed. Hier eindigen de Stromata en wordt een nieuw begin beloofd.
Wat wij echter in het achtste boek krijgen zijn nota’s over logica, gevolgd door uittreksels van Theodotus, een volgeling van de gnosticus Valentinus, voorzien van uitweidingen (Excerpta ex Theodoto). Daarna komen nog bedenkingen over uitgekozen schriftteksten met profetische draagwijdte (Eclogae Propheticae).
Paedagogus (opvoeder)
Dit werk kan parallel geplaatst worden met het derde en vierde boek van de Stromata, waar het zedelijk leven aan bod komt. De Paedagogus bestaat uit drie boeken. Het eerste handelt theoretisch over wie de Opvoeder is en over wie de kinderen zijn. De mens, door God de Vader in het doopsel als kind aangenomen krijgt zijn vorming niet alleen op intellectueel, maar ook op moreel plan door Christus, de Opvoeder zelf, Zoon van God. Er ontspint zich een discussie met de valentiniaanse gnostici over het feit of het kindschap niet iets minderwaardigs is. Clemens’ stelling: een kind is een volwaardig persoon. Verder geeft Clemens uitgebreid aan wat de zin is van straffen: het heeft een opvoedende waarde.
Het tweede en derde boek geven dan in detail vingerwijzingen voor de manier waarop een christen zijn leven inricht. Deze levenswijze staat in duidelijk contrast met de luxueuze lifestyle van de stedelingen in het Romeinse Rijk en vooral in Alexandrië. In een hele reeks hoofdstukken komen nu aan bod: het voedsel, de drank, het meubilair, de feesten en dergelijke. Eigenlijk gaat het om regels van wellevendheid: de lach, obscene taal, parfums, de slaap, verder over het verwekken van kinderen, over de kleding en de sieraden. Dit alles wordt geplaatst in het perspectief van een christelijke spiritualiteit.
Het derde boek gooit het over een andere boeg en heeft het over de ware schoonheid. Daarna: de vrije tijd, de baden ook voor een christen? Tenslotte poneert Clemens, in het spoor van de Stoïcijnen, dat alleen de christen echt rijk is, een rijkdom die geestelijk van aard is en de soberheid niet vreest. Het boek besluit met een korte samenvatting van de beste manier van leven, gestaafd door teksten uit de Heilige Schriften.
Als bekroning: een hymne aan Christus, de Verlosser, de Herder van de schapen: ‘Laat ons optrekken met die alvermogende Knecht, wij, het koor van de vrede, spruiten van Christus. Bezadigd volk, laat ons de lof zingen van de God van de Vrede.’
Quis dives salvetur (welke rijke kan gered worden?)
Dit werkje, een homilie, sluit aan bij de Paedagogus. Clemens richt zich tot hetzelfde publiek. Het verhaal van de rijke jongeling dient als vertrekpunt om te betogen dat de rijkdom door een christen goed kan beheerd en besteed worden, als hij in zijn hart aan alles onthecht is.
Protrepticus (aansporing aan de Grieken)
In het Latijn wordt dit werk Exhortatio ad Graecos genoemd. Het heeft een grote poëtische en documentaire waarde. Het getuigt van een grondige kennis van de Griekse mysteriegodsdiensten. Clemens voert ook Plato en de filosofen ten tonele. Op die manier staat het parallel met het tweede deel van de Stromata. Het thema luidt: Jullie Grieken bewonderen figuren als Orfeus, die met muziek en zang dieren en mensen in zijn ban kon krijgen, wij brengen jullie Christus, het Woord van God – de Logos –, die met het lied van het evangelie de hele wereld tot harmonie brengt.
Overige geschriften
Het belangrijkste van de overige geschriften is de Hypotyposen. De titel betekent zoveel als ‘schetsen’. In acht boeken, waarvan slechts fragmenten overgebleven zijn, behandelde Clemens alle boeken van de Heilige Schriften. Morton Smith heeft een brief van Clemens aan een zekere Theodorus in omloop gebracht, waarin geciteerd wordt uit een geheim evangelie van Marcus. Het betreft echter een (geniale) vervalsing van de hand van Smith zelf.
Eusebius heeft in zijn Kerkgeschiedenis een beeld geschetst van Clemens’ leven en werk dat is blijven nawerken. Origenes vermeldt hem – wonderlijk genoeg – nergens.
Volgens Hieronymus, de grote kerkleraar, is Clemens de geleerdste priester van de kerk van Alexandrië: ‘Wat ontbreekt er in zijn werken aan informatie? Wat is er niet filosofisch gefundeerd?’
In de 17e eeuw is het Fénélon die bij Clemens als leermeester van de onbaatzuchtige liefde te rade gaat.
Op het einde van de 19e eeuw kreeg Otto Stählin van Adolf von Harnack de opdracht om een kritische editie te maken. Deze geleerde maakte er een levenswerk van. Hij vertaalde bovendien Clemens’ werken in het Duits en maakte een zeer volledig woord- en onderwerpenregister.
Zo kan en kon Clemens onderwerp worden van een diepgaand onderzoek en staan nu gedegen inleidingen en vertalingen van zijn werk ter beschikking.
(door Jan Van Pottelberge)