Het Tweede Vaticaans Concilie werd gehouden van 11 oktober 1962 tot 8 december 1965. Het bestond uit vier zittingen die telkens in het najaar werden gehouden en waaraan meer dan 2500 bisschoppen uit de hele wereld deelnamen. Ze werden bijgestaan door een groot aantal adviseurs, onder wie veel vooraanstaande theologen. Deze kerkvergadering was een van de grote ‘oecumenische’ concilies van de rooms-katholieke Kerk. ‘Oecumenisch’ heeft hier de betekenis van ‘de hele aarde omvattend’: deelnemers waren bisschoppen uit de hele wereld.
Op 25 januari 1959 had paus Johannes XXIII het concilie aangekondigd. Daarbij had hij de term ‘aggiornamento’ gebruikt. Dit werd als het ware de samenvatting van het concilie: het bij de tijd brengen van de Kerk.
De gevolgen van het concilie voor de rooms-katholieke Kerk waren diepgaand: de gelovigen werden meer bij de liturgie betrokken, onder meer door het toestaan van het gebruik van de volkstaal in plaats van het Latijn. De Kerk aanvaardde de democratie en de vrijheid van godsdienst. De leer dat de joden schuldig waren aan de dood van Jezus werd verworpen. Het zijn slechts enkele voorbeelden van de vele veranderingen die het Concilie met zich meebracht.
Hoewel de aankondiging van het concilie door paus Johannes XXIII als een verrassing kwam, gaan de wortels ervan tientallen jaren terug in de tijd. De Liturgische Beweging had al lang geprobeerd de gelovigen meer bij de liturgie te betrekken. Nieuwe ontwikkelingen in de theologie, de nouvelle théologie (nieuwe theologie), waren ook al tientallen jaren bezig. In het licht van de Shoah moest de verhouding met de joden dringend herzien worden. En niet in het minst groeide het besef dat de Kerk de moderne tijd niet meer zonder meer kon afwijzen, zoals ze in de negentiende eeuw nog had gedaan. Ze moest haar houding ten opzichte van die tijd gaan bepalen. Dat was het aggiornamento dat paus Johannes XXIII bedoelde.
Behoudende critici verwijten het Concilie dat het schade zou hebben toegebracht aan de Kerk door het verwerpen van traditionele geloofswaarheden en gebruiken. Aan vooruitstrevende kan klinkt juist de kritiek dat de veranderingen van het Concilie niet consequent zijn doorgevoerd en zijn teruggedraaid.
In beide gevallen gaat men ervan uit dat het Tweede Vaticaans Concilie een breuk betekende in de kerkgeschiedenis. Dat is echter niet het geval. Om het Concilie te kunnen beoordelen, moeten zijn uitspraken worden bestudeerd en worden toegepast: een proces dat nog steeds voortduurt. De uitspraken zijn vastgelegd in constituties, decreten en verklaringen. De constituties zijn besluiten die voor de hele Kerk gelden. De decreten zijn richtlijnen en de verklaringen betreffen actuele thema’s.
Paus Johannes XXIII maakte de afkondiging van deze besluiten niet meer mee. Hij overleed op 5 juni 1963 en werd opgevolgd door paus Paulus VI.
De aankondiging op 25 januari 1959 van het concilie was voor velen een grote verrassing: ook voor de meeste bisschoppen en kardinalen. Het Eerste Vaticaans Concilie was gehouden in de jaren 1870–1871. Niemand had dus ervaring met de organisatie van zo’n bijeenkomst waaraan alle bisschoppen van de hele wereld deelnamen. Aan het concilie gingen jaren van voorbereiding vooraf. In mei 1959 stelde paus Johannes XXIII een voorbereidingscommissie samen. Deze kreeg als opdracht aan alle bisschoppen te vragen welke onderwerpen aan de orde moesten komen. Op grond van de antwoorden werden ongeveer zeventig schema’s opgesteld: de ontwerp teksten die tijdens het concilie werden besproken.In deze voorbereidende fase werden ook andere belangrijke beslissingen genomen: er werden protestantse en oosters-orthodoxe waarnemers uitgenodigd. Uiteraard konden ze niet meebeslissen, maar de uitnodiging was een teken dat de rooms-katholieke Kerk meer dan vroeger open stond voor niet-katholieken. Dat zou tijdens het concilie ook blijken.
Het concilie was geen zaak van de bisschoppen alleen. Formeel werden de schemata tijdens de plenaire vergaderingen besproken. Deze besprekingen werden voorbereid in conciliaire commissies, waarin bisschoppen en theologen, de zogeheten periti zitting hadden. Maar ook buiten de vergaderingen, tijdens de pauzes aan de koffiebars of tijdens de lunch in de restaurants, werden levendige discussies gevoerd. Bisschoppen maakten kennis met elkaar en met elkaars opvattingen. Dit gebeurde vaak in het gezelschap van theologen, van de niet-katholieke waarnemers en van journalisten.
De Nederlandse journalist Michel van der Plas beschreef die wisselwerking als volgt:
"wat in al dat praten de weldadigste indruk maakte was het besef dat iedereen hier, in het Rome van het Concilie, ter schole ging; dat bisschoppen, aan de voeten van theologen gezeten, niet te oud waren om te leren; dat theologen, in hun intieme omgang met de herders, meer oog kregen voor de zielzorg; dat beide groepen de kritiek uit andere kerken kregen te verstaan bij de waarnemers; dat de ertussen door zwermende leken-verslaggevers een eigen waarde kregen in het vertolken van de gedachten en gevoelens aan de basis. Die vrije, vrijmoedige, onderling verrijkende uitwisseling, dat was de ware voedingsbodem voor de vernieuwing, en daar lag de basis voor wat men later ‘de geest van het Concilie’ is gaan noemen, zonder welke de uiteindelijke documenten een dode letter zouden dreigen te worden…"
Mede hierdoor ontstond er onder de bisschoppen een gevoel van saamhorigheid. Steeds vaker verzetten ze zich tegen teksten die er niet in de vernieuwende geest van paus Johannes XXIII waren, maar die ingegeven waren door de wens om alles zo veel mogelijk bij het oude te laten.
De resultaten van het concilie werden vastgelegd in drie soorten documenten:
De verandering waar alle gelovigen mee te maken kregen, was de nieuwe liturgie. Op 4 december 1963 kondigde paus Paulus VI – die de inmiddels overleden paus Johannes XXIII was opgevolgd – de constitutie Sacrosanctum Concilium over de liturgie af. Deze constitutie gaf veel meer ruimte voor inbreng van de gelovigen in de liturgie. Dit was het resultaat van de Liturgische Beweging die rond 1900 op gang was gekomen en die een actieve deelname van de gelovigen aan de liturgie bepleitte en ook de kennis van de liturgie onder de gelovigen bevorderde.
De priester, die tot dan toe als het ware met zijn rug naar de gelovigen de mis had opgedragen, keerde zich nu naar de gelovigen. Dat was een van de meest zichtbare veranderingen. Ook stond de constitutie het gebruik van de volkstaal tijdens de vieringen toe. Van deze mogelijkheid werd in vele landen, vooral ook in Nederland al snel ruim gebruik gemaakt.
In tegenstelling tot de constitutie Sacrosanctum Concilium kwam de constitutie Dei Verbum met veel moeite tot stand. De constitutie gaat over de verhouding tussen traditie, Heilige Schrift en het kerkelijk leergezag. Een van de punten van discussie tijdens de totstandkoming van de constitutie was de vraag of de zogenaamde ‘historisch-kritische methode’ kon worden toegepast op de Bijbel. In het oorspronkelijke ontwerp was hiervoor geen plaats. De kwestie had al een eeuw lang de theologen verdeeld: moest je de Bijbel uitsluitend beschouwen als het geopenbaarde Woord van God, of moest je ook rekening houden met de historische context waarin deze verhalen waren ontstaan? Door persoonlijk ingrijpen van paus Johannes XXIII werd deze historisch-kritische methode toch opgenomen in de constitutie. Hij stelde een commissie samen uit voor- en tegenstanders van de historisch-kritische methode. Op hun gezamenlijke ontwerp werd de constitutie Verbum Dei gebaseerd, die uiteindelijk door het concilie met 2344 tegen 6 stemmen werd aangenomen.
Ook de totstandkoming van de constitutie Lumen Gentium, die handelt over de ecclesiologie, de vraag hoe we het begrip ‘kerk’ moeten verstaan, was niet gemakkelijk. In de uiteindelijke tekst wordt gesteld dat de bisschoppen gezamenlijk de Kerk besturen en dat ze in hun eigen bisdom een eigen verantwoordelijkheid hebben. Ze zijn niet zonder meer ondergeschikten van de paus. Wel staat de paus aan het hoofd van het bestuur van de kerk. Omdat de vrees bestond dat dit afbreuk zou doen aan het gezag van de paus, liet paus Paulus VI een passage opnemen in de constitutie waarin wordt gezegd dat het college van bisschoppen alleen kon uitoefenen met instemming van de paus.
Hiermee was het gezag van de paus bevestigd en dat van het college van bisschoppen beperkt. Toch was Lumen Gentium een correctie op het Eerste Vaticaans Concilie, dat de onfeilbaarheid van de paus had afgekondigd.
Lumen Gentium bevat meer elementen die de Kerk in een nieuw licht stellen. Zo werd zij op de eerste plaats gedefinieerd als ‘het volk van God’ en niet als een hiërarchische organisatie. De gelovigen had volgens de constitutie op hun eigen manier deel aan het priesterschap van Christus. Dit is een wezenlijke andere manier dan de wijze waarop gewijde priesters deelnemen aan dit priesterschap, maar ze hebben wel met elkaar te maken. Zo werd de eigen rol van de gelovigen in de Kerk benadrukt naast die van de gewijde priesters.
Ook bij het opstellen van de constitutie Gaudium et Spes greep paus Paulus VI in. De constitutie ging over het onderwerp dat paus Johannes XXIII al had aangesneden toen hij het concilie bijeenriep: de verhouding van de Kerk tot de moderne tijd. De Kerk had vooral tijdens de negentiende eeuw afwijzend gestaan tegenover moderne ontwikkelingen, zoals de democratie. Gaudium et Spes maakte een einde aan deze houding: de constitutie gaat juist over de rol van de Kerk in de moderne wereld. Het document benadrukte onder meer het lot van de armen in vooral de Derde Wereld onder de aandacht en ook de vraagstukken van oorlog en vrede. Gaudium et Spes wordt beschouwd als een van de belangrijkste documenten over de sociale leer van de Kerk.
Een onderwerp dat niet in Gaudium et Spes wordt behandeld, is dat van de seksualiteit en de voorbehoedsmiddelen. De deelnemers aan het concilie konden hierover geen overeenstemming bereiken en daarom besloot paus Paulus VI dat dit onderwerp niet behandeld zou worden. In 1968 bracht hij hierover de encycliek Humanae vitae uit waarin hij onder meer het verbod op het gebruik van voorbehoedsmiddelen bevestigde.
Over dit onderwerp gaf het concilie drie decreten uit:
⁃ Unitatis redintegratio over de oecumene
⁃ Nostra aetate over de niet-christelijke godsdiensten
⁃ Dignitatis humanae over de godsdienstvrijheid
Fundamenteel hierin was dat de rooms-katholieke Kerk het principe van de godsdienstvrijheid erkende. Het decreet Nostra Aetate betekende een omwenteling in de verhouding tot de joden. Hierin werd gesteld dat de dood van Jezus weliswaar werd bewerkstelligd door een aantal joodse leiders uit zijn tijd, maar dat dit niet alle joden mag worden aangerekend. Dit maakte een einde aan de leer dat de joden verantwoordelijk zouden zijn voor de dood van Jezus.
Het Tweede Vaticaans Concilie – en dit geldt eigenlijk voor elk oecumenisch concilie – staat niet geïsoleerd van de periode ervoor en erna. Hoewel het bijeenroepen van het Concilie een spontane daad van de impulsieve paus Johannes XXIII leek, ging er een lange voorgeschiedenis aan vooraf. Dat is te zien in de besluiten van het Concilie.
De liturgische vernieuwing kwam voort uit de Liturgische Beweging die al een eeuw lang streefde naar een meer actieve deelname van de gelovigen aan de liturgie. Het decreet Nostra aetate dat over de verhouding met andere godsdiensten gaat, kwam op de eerste plaats tegemoet aan de noodzaak om de verhouding van de Kerk met de joden te herzien. De vervolging van de joden voor en uiteraard vooral tijdens de Tweede Wereldoorlog had dit onontkoombaar gemaakt.
In het algemeen werden de besluiten van het Concilie mede bepaald door nieuwe theologische stromingen die in de twintigste eeuw waren ontstaan en die werd gevat onder de noemer ‘Nieuwe theologie’ of, meer gebruikelijk, ‘Nouvelle théologie’. Deze laatste term verwijst naar de Franse oorsprong van deze theologie.
Kenmerkend voor deze theologie is onder meer dat ze de studie van de bronnen van het geloof, het evangelie en de kerkvaders, voorop stelt. Verder beschouwen de aanhangers van de Nouvelle Théologie het geloof als iets dat tijdgebonden is. In elke tijd moeten de gelovigen zich rekenschap geven van de manier waarop ze het geloof, waarvan de basis dus ligt in het evangelie en de geschriften van de kerkvaders, vormgeven.
Het is in dat opzicht niet verwonderlijk dat vooral de aanhangers van de Nouvelle Théologie blij waren met het Tweede Vaticaans Concilie dat bijeengeroepen was om de Kerk bij de tijd te brengen. Het Concilie werd zelfs voor een aantal van hen een eerherstel. Een van de pioniers van de Nouvelle Théologie, Marie-Dominique Chenu, had eerder moeten meemaken dat zijn publicaties door de Kerk verboden werden. Nu werd hij een van de belangrijkste adviseurs van het Concilie.
De tegenstanders van de Nouvelle Théologie wezen op het gevaar dat wanneer de leer van de Kerk wordt voorgesteld als iets dat zich gedurende de geschiedenis ontwikkelt, de gelovigen kunnen gaan denken dat die leer relatief is. Dat de geloofswaarheden die de Kerk hen voorhoudt louter en alleen verzonnen zijn door mensen en dat dus alles wat de Kerk leert tijdelijk is en zonder meer veranderd kan worden.
Ook tijdens het Concilie kwam deze verdeeldheid aan het licht. De Nouvelle Théologie was vertegenwoordigd met theologen als Hans Küng en Edward Schillebeeckx, maar ook met meer gematigde aanhangers van deze theologie zoals Joseph Ratzinger, de latere paus Benedictus XVI. Hun invloed was groot, maar er was ook veel tegenstand tegen hun opvattingen.
Paus Paulus VI zag dit en hij wist te bewerkstelligen dat alle meningsverschillen uitgebreid bediscussieerd werden. De documenten die het Concilie uitvaardigde, zijn dan ook het resultaat van veel discussie en een voortdurend herschrijven van concepten. Het resultaat was wel dat vrijwel alle documenten met een overgrote meerderheid werden aangenomen.
Daarnaast ontwikkelde het Concilie een eigen dynamiek: de deelnemende bisschoppen waren soms achtereen maanden in Rome. Daar kregen ze de kans om uitgebreid kennis te maken met andere bisschoppen en theologen en kennis te nemen van hun opvattingen. Ook op deze manier kwamen bisschoppen met verschillende achtergronden en meningen nader tot elkaar.
In de periode na het concilie moesten de besluiten in de praktijk worden gebracht. Dat gebeurde overigens op een aantal onderdelen al tijdens het Concilie. De mogelijkheid om de mis in de volkstaal op te dragen bijvoorbeeld, werd over de hele wereld al snel aangegrepen.
In de jaren na het Concilie gebeurde waar tegenstanders van de Nouvelle Théologie voor gevreesd hadden: er kwamen groepen gelovigen die de leer van de Kerk relativeerden. De nadruk op het feit dat Jezus een mens was die onder ons had geleefd, bracht mensen tot de opvatting dat hij gewoon een bijzonder mens was en geen zoon van God. Op dezelfde manier ging men de eucharistieviering beschouwen als een bijeenkomst om de gedachtenis aan Jezus levend te houden. Het gebruik van de volkstaal in vieringen deed de indruk ontstaan dat het Latijn was afgeschaft. Experimentele vieringen gingen in hun vernieuwing verder dan het Concilie had bedoeld. In Nederland pleitte het Pastoraal Concilie van de Nederlandse kerkprovincie voor afschaffing van het verplichte priestercelibaat – iets wat evenmin in de lijn lag van de uitspraken van het Tweede Pastoraal Concilie.
Vanuit Rome probeerde men deze ontwikkelingen in de hand te houden, maar dit werd door de voorstanders van verdere vernieuwing ervaren als een ‘terugdraaien van de klok’. Zij beschouwen het Concilie vooral als een breuk in de geschiedenis van de Kerk, terwijl anderen wijzen op de continuïteit tussen de periode voor en na het Concilie.
Hoogleraar kerkgeschiedenis Jan Jacobs kiest voor een interpretatie waarbij het Concilie als een breuk wordt beschouwd. In zijn artikel over het verloop, de resultaten en de toepassing daarvan stelt hij dat het ontkennen van die breuk leidt tot een misverstaan van het Concilie. Daarbij baseert hij zich niet op uiterlijke veranderingen, maar op een wezenlijke breuk met de manier waarop de Kerk zich tot het Concilie zag. Het Concilie brak, aldus Jacobs, met een Kerk als een hiërarchie, die geboden en verboden uitvaardigde en die zich afkeerde van alles wat niet katholiek was.
Het Concilie zette daar respect voor andere overtuigingen en voor de rechten van elke mens tegenover. De Kerk was niet langer een hiërarchie geleid door priesters, maar het volk van God, gebaseerd op het priesterschap van alle gelovigen. Ze zag zichzelf niet meer tegenover een vijandige wereld staan, maar zag het als haar taak om dienstbaar te zijn aan de wereld.
Net zo min als het vorige grote Concilie, dat van Trente, gaf het Tweede Vaticaans Concilie definitieve antwoorden. Na Trente duurde het nog tientallen jaren voordat de betekenis ervan helemaal duidelijk was en ook toen bleven er nog punten van discussie. Met het Tweede Vaticaans Concilie is dat niet anders.
Continuïteit is er ook, aldus Jacobs. Niet met het beperkte begrip van de traditie, dat gebaseerd is op de Kerk zoals die in de negentiende eeuw was, maar op de grote traditie van de Kerk, die teruggaat tot haar oorsprong. Dat is ook een van de kenmerken van het Tweede Vaticaans Concilie, dat het zich in het licht van de moderne tijd opnieuw baseert op de Schrift en op de Traditie.
Met kerstmis 2005 mengde paus Benedictus zich in het debat. In een toespraak tot de curie pleitte hij voor een uitleg van het concilie in het licht van de continuïteit. Om te beginnen ging hij in op de moeilijkheden die zich voordeden bij de ‘ontvangst’ van het concilie. Hiermee bedoelde hij dat de teksten van het concilie verschillend werden uitgelegd. Wie het concilie als een breuk ziet, meent dat de teksten van het concilie niet letterlijk genomen moeten worden, maar dat er gehandeld moet worden in de geest van het concilie. De paus noemde hier ‘de massamedia’ en ‘een deel van de moderne theologie’ als verspreiders van deze ‘hermeneutiek van de breuk’.
Vervolgens citeerde de paus zijn voorganger Johannes XXIII die het initiatief tot het bijeenroepen van het Tweede Vaticaans Concilie nam. Deze sprak over de ‘onveranderlijke leer’ van de Kerk. De taak die hij voor het concilie zag was deze onveranderlijke leer “op zo’n manier onderzoeken en verklaren, dat zij aan onze tijd wordt aangepast”.
De paus wees daarna op twee ontwikkelingen die zich sinds de achttiende eeuw hebben voorgedaan. Op de eerste plaats de Franse Revolutie van 1789. Deze leidde tot een grootschalige vervolging van de rooms-katholieke Kerk. Ook later in de negentiende eeuw had de Kerk in verschillende Europese landen van anti-kerkelijke maatregelen te lijden. Daarbij kwam dat de natuurwetenschappen het begrip ‘God’ zagen als achterhaald. Dit leidde tot een afwijzing door de Kerk, met name door paus Pius IX, van allerlei moderne ontwikkelingen: van wetenschap tot democratie.
Op de tweede plaats wees de paus op de Amerikaanse Revolutie: de Amerikaanse grondwet kende als eerste het begrip ‘godsdienstvrijheid’. In de loop van de negentiende en twintigste eeuw bleek dat democratie en geloof kunnen samengaan en dit gold ook voor geloof en wetenschap. Steeds meer werd duidelijk dat de Kerk haar verdedigende houding tegenover de moderne wereld moest laten varen. Die heroriëntatie was de grote opgave voor het Tweede Vaticaans Concilie.
De paus benadrukte vervolgens nogmaals dat dit geen fundamentele verandering van de leer van de Kerk inhield: “Het Tweede Vaticaans Concilie heeft met de hernieuwde definitie van de verhouding tussen het geloof van de Kerk en bepaalde basiselementen van het moderne denken, enige, in het verleden gemaakte beslissingen, heroverwogen en ook gecorrigeerd, maar ondanks deze schijnbare discontinuïteit heeft zij haar ware natuur en haar identiteit bewaard en verdiept. De Kerk was en is voor en na het Concilie dezelfde ene, heilige, katholieke en apostolische Kerk, die zich op weg weet door de tijden.”