
Marga Klompé werd in 1912 geboren in Arnhem als dochter van een Nederlandse vader en een Duitse moeder. Na haar opleiding, die uiteindelijk culmineerde in een doctoraat in de wis- en natuurkunde in 1941, is haar loopbaan te verdelen in drie perioden: allereerst was zij werkzaam als docente scheikunde aan de Mater Dei middelbare meisjesschool in Nijmegen. In dezelfde periode werd zij actief in het Nederlandse verzet tegen de Duitse bezetter als koerier. Van 1948 tot 1971 was zij als lid van de Tweede Kamer namens de Katholieke Volkspartij (KVP) actief in de nationale politiek. In 1956 werd haar inzet beloond met een ministerspost op het ministerie van Sociale Zaken. Dit was voor het eerst in de Nederlandse geschiedenis dat een vrouw deze positie bekleedde. In eerste instantie was Klompé minister tot 1963, maar in 1966 werd zij opnieuw gevraagd een ministerspost op zich te nemen. Zij aanvaarde dit aanbod en fungeerde een tweede periode als minister tot haar afscheid van de politiek in 1971. Tijdens haar politieke loopbaan heeft zij veel betekend voor de minder bedeelden in Nederland; haar grootste en meest memorabele prestatie is de invoering van de Sociale Zekerheidswet in 1963, waardoor iedereen recht kreeg op bijstand wanneer zij niet voor zichzelf zorg konden dragen. Na haar afscheid van de vaderlandse politiek werd zij (nog) actiever binnen de katholieke kerk. Ze was onder andere lid van de nationale raad voor de bisschoppenconferentie, ze was voorzitter van de pauselijke raad Justitia et Pax Nederland, en ze richtte een vereniging op voor rooms-katholieke hoogopgeleide vrouwen. Haar inzet voor de politiek en voor haar medemens is niet onbeloond gebleven. Ze werd benoemd tot de eerste (en tot nog toe enige) vrouwelijk minister van staat. Bovendien werd zij opgenomen in de Orde van Oranje-Nassau; eerst als Grootofficier in 1963, en later als Ridder Grootkruis in 1971.
Jeugd en studie
Margaretha Albertina Maria (Marga) Klompé werd op 16 augustus 1912 geboren in Arnhem in een rooms-katholieke gezin. Haar vader, Joannes Klompé, had een winkeltje waar hij postpapier verkocht. Hij werd wegens een geestesziekte opgenomen in een inrichting, en de kinderen van het gezin Klompé zouden hem tijdens hun jeugd maar weinig zien. De ziekte van haar vader moest toen nog min of meer geheim gehouden worden, aangezien er nog een taboe op geestelijke stoornissen lag. Haar moeder, de in Duitsland geboren Ursula Verdang, zorgde voor de vijf kinderen die in het gezin opgroeide. Marga had één broer (Frans) en drie zussen (Elsbeth, Hilde en Charlotte). De kinderen Klompé werden streng gelovig opgevoed, op een manier die vaak als apologetisch wordt aangemerkt. Dit zou een geloofscrisis rond het twintigste levensjaar tot gevolg hebben. Marga studeerde op dat moment aan de Universiteit van Utrecht, waar ze op zeventienjarige leeftijd was begonnen met de studie scheikunde. Tijdens haar studententijd was ze lid van studentenvereniging CS Veritas, dat destijds een sterk katholiek stempel droeg. In 1937 studeerde ze af en in 1941 promoveerde Klompé in de wis- en natuurkunde. Beginnend vanaf het daarop volgende academische jaar studeerde zij aan dezelfde Universiteit van Utrecht geneeskunde. Inmiddels was Nederland bezet door de Duitsland, en Klompé sloot zich aan bij het ondergrondse verzet, waar zij als koerier actief was. Na de oorlog zou zij zich inzetten voor de wederopbouw van Nederland.
Politieke carrière
Bij het aantreden van het kabinet Drees-Van Schaik in 1948, werd Marga Klompé voor het eerst lid van de Tweede Kamer voor de Katholieke Volkspartij (KVP). Ook tijdens de twee volgende kabinetten (Drees I en II) was zij als lid van de KVP fractie actief. In 1956 werd zij de eerste vrouwelijke minister van Nederland in het derde kabinet Drees, als hoofd van het ministerie van Maatschappelijk Werk. Ze behield deze politieke functie gedurende de kabinetten Beel II (1958-1959) en De Quay (1959-1963). Tijdens deze laatste kabinetsperiode was ze verantwoordelijk voor de invoering van de Algemene Bijstandswet. Na het aftreden van het kabinet De Quay werd Klompé's bijdrage aan de Nederlandse politiek erkent door een koninklijke benoeming tot Grootofficier in de Orde van Oranje-Nassau. Tijdens het kabinet Marijnen (1963-1965) bekleedt ze geen ministerspost, evenals in het hierop volgende kabinet Cals. In 1966 keert ze echter terug in het kabinet als minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk gedurende het kabinet Zijlstra (1966-1967) en behield dit ministerie tijdens het kabinet De Jong (1967-1971). Bij haar vertrek uit de politiek werd Marga Klompé benoemd tot Ridder Grootkruis in de Orde van Oranje Nassau voor haar bijdrage aan de opbouw van de sociale zekerheid.
[inleiding Marga Klompé]
Bron: Tilburg School of Catholic Theology