Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Duurzaamheid » introductie » Kerk en duurzaamheid

Kerk en duurzaamheid

Door Christiaan Hogenhuis 

Ook al zal misschien niet iedereen dat direct beamen of kunnen beargumenteren, kerk en duurzaamheid horen bij elkaar. En dat is eigenlijk al zo vanaf het eerste moment dat het begrip duurzaamheid werd gebruikt in relatie tot de omgang van mensen met natuur en milieu. Als je de oorsprong van het begrip duurzaamheid probeert te traceren, kom je via het Engelse begrip sustainability bij het Duitse woord Nachhaltigkeit. Dat werd voor het eerst in 1713 genoemd in een boek van Hans Carl von Carlowitz in het kader van de bosbouw ten behoeve van de mijnbouw. Maar het principe van een ‘duurzaam’ gebruik van een bos wordt voor het eerst genoemd in een document van het Benedictijner klooster van Camaldoli in het noorden van Toscane uit 1350.

Een stukje geschiedenis

Maar ook als je minder ver teruggaat in de geschiedenis is er een duidelijke kerkelijke inbreng in de aandacht voor duurzaamheid. Reeds in 1971 – nog voor de publicatie van het beroemde rapport Grenzen aan de Groei van de Club van Rome in 1972 – schrijft Paus Paulus VI in de pauselijke brief Octogesima adveniens: ‘Opeens merkt de mens dat hij de natuur door zijn onbezonnen roofbouw dreigt te vernietigen en op zijn beurt het slachtoffer dreigt te worden van de milieuverontreiniging. Maar niet alleen de omgeving van de mens wordt door vervuiling, ophoping van afval, nieuwe ziekten en de absolute vernietigingskracht van de mens tot een blijvende bedreiging; de mens heeft bovendien zijn eigen samenleving niet meer in de hand, zodat de levensomstandigheden die hij aan de toekomst nalaat ondraaglijk kunnen worden.’ Wordt hier het begrip duurzaamheid nog niet letterlijk genoemd, dat is wel het geval in het rapport Science and Technology for Human Development: The Ambiguous Future and the Christian Hope van de Wereldraad van Kerken uit 1974. Aanzetten daarvoor lagen in een ontmoeting in 1971 tussen J. Randers (betrokken bij de voorbereiding van het rapport Limits to Growth), E.F. Schumacher (auteur van het bekende Small Is Beautiful) en de commissie van het studieproject The Future of Man and Society in a World of Science-Based Technology. ‘Het doel moet zijn,’ staat in dit rapport te lezen, ‘een robuuste en duurzame (sustainable) samenleving, waarin elk individu er zeker van kan zijn dat zijn kwaliteit van leven gehandhaafd zal blijven of zal verbeteren. We kunnen al enkele noodzakelijke karakteristieken van een dergelijke blijvende (enduring) samenleving aangeven. In de eerste plaats kan sociale stabiliteit niet verkregen worden zonder rechtvaardige verdeling van schaarse voorraden en zonder gezamenlijke mogelijkheden om deel te nemen in maatschappelijke besluitvorming. In de tweede plaats zal een mondiale samenleving niet duurzaam zijn tenzij de behoefte aan voedsel op elk moment ruim onder de capaciteit zal liggen om dit te produceren en tenzij de uitstoot van vervuilende stoffen ruim onder de capaciteit van het ecosysteem blijft om deze te absorberen. In de derde plaats zal de nieuwe sociale organisatie alleen duurzaam zijn zolang de mate van gebruik van niet-hernieuwbare grondstoffen niet hoger ligt dan de snelheid waarmee nieuwe bronnen beschikbaar gemaakt worden door technologische innovatie. En ten slotte vereist een duurzame samenleving een niveau van menselijke activiteit dat niet negatief beïnvloed wordt door de nooit eindigende, krachtige en frequente natuurlijke variaties in het mondiale klimaat.’ In datzelfde jaar werd deze gedachtengang in de Nederlandse kerken meteen opgepikt met de Actie Nieuwe Levensstijl, die tot het eind van de 70'er jaren actief is geweest. Deze startte met een Oproep tot een Nieuwe Levensstijl, waarvoor de milieueconoom Hans Opschoor een belangrijke gangmaker was.

Buiten deze kerkelijke kringen kwam het begrip duurzaamheid in min of meer de hedendaagse betekenis voor het eerst voor in het al genoemde Limits to Growth en de Blueprint for Survival, beide uit 1972. In Limits to Growth wordt het woord duurzaam (sustainable) slechts een enkele keer gebruikt. Vaker wordt gesproken over stabiel (stable) en houdbaar (durable) en blijvend (enduring). Het doel van de exercitie wordt omschreven als ‘a rational and enduring state of equilibrium’. Het accent ligt op de zorg of de wijze van samenleven en de aard van de welvaart zoals we die kennen volgehouden (sustained) kan worden, dat wil zeggen of daarvoor voldoende basis en draagkracht zal blijven. Daarbij gaat het vooral om de draagkracht van de aarde, waarbij gewezen wordt op dreigende uitputting van grondstoffenvoorraden en overbelasting van het vermogen van de aarde vervuiling te verwerken. Toch wordt ook genoemd dat er sociale en culturele basisvoorwaarden zijn, zoals herverdeling van welvaart en meer aandacht voor niet-materiële aspecten van welvaart. Gaat het hier om de samenleving en de welvaart als geheel en in globale termen, in Blueprint for Survival ligt het accent meer op het behoud van voldoende kwaliteit van leven van concrete mensen. Hier wordt het doel aangeduid als een stabiele samenleving, ‘one that to all its intents and purposes can be sustained indefinitely while giving optimum satisfaction to its members.’ Sustainability staat hier opnieuw vooral voor de draagkracht van de aarde en satisfaction voor de wensen die mensen hebben omtrent hun kwaliteit van leven (Hogenhuis 1997, 4-6).

Kortom, toen het denken in termen van duurzaamheid en zorg voor natuur en milieu en toekomstige generaties opkwam – in de jaren ’70 van de vorige eeuw – waren kerken er als eersten bij. En meer dan in de niet-kerkelijke discussie werd de verbinding gelegd met rechtvaardigheid, ontwikkeling en kwaliteit van leven (Hogenhuis 1997, 4-13). Rechtvaardigheid en voldoende kwaliteit van leven voor iedereen werden gezien als belangrijke aspecten of voorwaarden voor duurzaamheid, terwijl elders duurzaamheid eerder een randvoorwaarde voor welvaart of kwaliteit van leven was. Het is merkwaardig om te zien dat men zich in kringen van de Wereldraad van Kerken geleidelijk conformeerde aan deze beperktere, zakelijker en meer natuurwetenschappelijke opvatting van duurzaamheid, terwijl het begrip in de seculiere discussie juist een verbreding onderging (Hogenhuis 1997, 12-13; Renkema en Hogenhuis 1996; Van der Ven 2003). Van der Ven laat in zijn – zij het op enkele punten discutabele –  overzicht zien dat de ontwikkeling van de aandacht voor milieu en duurzaamheid in de Rooms-Katholieke Kerk vanaf het begin in het teken staat van aandacht voor (sociaal-economische) gerechtigheid en ontwikkeling. Aan zijn overzicht valt nog toe te voegen dat Paus Benedictus XVI o.a. in Caritas in Veritate (2009) en Deus Caritas Est (2005) deze thema’s plaatst in het teken van de caritas, niet in de zin van de wat benepen liefdadigheid maar in de zin van de generositeit, de ‘gevende liefde’, de agapè

In de Wereldraad van Kerken verdween het begrip duurzaamheid in de jaren ’80 wat naar de achtergrond ten gunste van het begrip ‘heelheid van de schepping’ (integrity of creation), met een veel theologischer en meer spirituele lading, vermoedelijk vooral onder invloed van de oosters-orthodoxe kerken (Renkema en Hogenhuis 1996, 44). 

In de jaren ’80 leidde dat uiteindelijk – nog vóór het bij velen bekende Brundtlandrapport Our Common Future (1987) – tot het zogenaamde Conciliair Proces voor Gerechtigheid, Vrede en Heelheid van de Schepping. Met name in Nederland werd dat enthousiast opgepakt. Dat was het moment waarop overal in de Nederlandse kerken milieugroepen op gang kwamen, al waren er al aanzetten in de Beweging Nieuwe Levensstijl van eind jaren ’70. Kerken werden ineens gezien als krachtige bondgenoten van de milieubeweging. Sterker nog, veel milieugroepen draaiden voor een belangrijk deel op mensen uit de kerken. Derdewereld- en vredesgroepen waren er natuurlijk al langer. Missie en zending en de schok van de Tweede Wereldoorlog waren daarvan de bronnen, nog eens herhaald in de oorlogen in Korea en Vietnam. Al deze groepen vonden in het Conciliair Proces een nieuwe bedding. 

En nu?

Dat grote enthousiasme is daarna wat weggeëbd, althans in Nederland. Op basis van mijn jarenlange betrokkenheid bij de Werkgroep Klimaatverandering van de Wereldraad van Kerken en bij ECEN (European Christian Environmental Network) heb ik de indruk dat in landen als Denemarken, Zweden, Groot Brittannië, de VS en Canada de kerken intensiever en meer georganiseerd betrokken zijn op de problematiek van duurzaamheid, natuur, milieu en met name klimaatverandering. In Groot Brittannië laat bijvoorbeeld Rowan Williams, de vroegere aartsbisschop van de Anglicaanse kerk, zich hierover regelmatig uit. Internationale uitwisseling vindt plaats via verbanden als de Wereldraad van Kerken, ACT Alliance en – wat Europa betreft – ECEN. In de Wereldraad van Kerken gebeurt dat bijvoorbeeld via het project Poverty, Wealth and Economy, een werkgroep rond eco-justice en de Werkgroep Klimaatverandering die zich – net als de participanten in ACT Alliance actief beweegt in de duurzaamheidsconferenties van de VN (rond thema’s als klimaat, biodiversiteit, water, Millenniumdoelen). In ECEN is er een nadrukkelijke vertegenwoordiging van de Orthodoxe kerken uit Oost-Europa. Zie in dit verband ook het optreden van Patriarch Bartholomeus I van Constantinopel, de Groene Patriarch. In Nederland hebben pogingen tot bundeling van dit werk tot nu toe geen lange houdbaarheid. De werkgroep, of later Projectgroep Kerk en Milieu van de Raad van Kerken heeft weliswaar tientallen jaren bestaan, maar is inmiddels gereduceerd tot een – overigens nuttige – website. In kringen van de wat behoudender kleinere kerken kwam het Christelijk Ecologisch Netwerk op en ging weer ten onder. Er is een poging gedaan het CEN en de projectgroep Kerk en Milieu te laten voortbestaan in het Interkerkelijk Milieuoverleg, maar dit heeft geen succes gehad. Iets dergelijks geldt voor een volgende poging, de Noach Alliantie. De erfenis van de Noach Alliantie wordt nu beheerd door het Micha Netwerk onder de noemer van Micha Duurzaam. Dit moet echter nog vastere vorm aannemen. Daarnaast is er de Groene Kerken campagne, een samenwerkingsproject van Kerk in Actie en Tear. 

Toch zijn er ook nu talloze groepen in de kerken bezig met een toekomstbestendige samenleving. Een inventarisatie die Kerk in Actie in 2011 uitvoerde, leverde alleen al in de PKN een paar honderd lokale kerkelijke groepen op die op dit terrein actief zijn, in verschillende mate van intensiteit. Een deel daarvan is zich opnieuw aan het bundelen onder de noemer van Groene Kerken (www.groenekerken.nl). Ook in de Doopsgezinde kerken en de Remonstrantse Broederschap zijn er actieve groepen. In april 2014 liet de Oud-Katholieke Kerk op dit punt van zich horen door de organisatie van een bijeenkomst met de Patriarch van Constantinopel, ook wel de Groene Patriarch genoemd. Ook kost het geen enkele moeite om een lijst van zo’n dertig christelijke, kerkelijke en/of aan kerken gerelateerde organisaties te maken die zich allemaal met het thema duurzaamheid bezighouden en daarmee (o.a.) mensen in kerken trachten  te bereiken (zie bijvoorbeeld www.stichtingoikos.nl/kerken-voor-de-toekomst/links). Daar moet wel bij gezegd worden dat dit werk onder druk staat. Een deel van de genoemde organisaties en websites staat op het punt te verdwijnen. 

Duurzaamheid als gelovig thema?

De mensen die bij dit soort activiteiten en organisaties betrokken zijn, beseffen over het algemeen dat de inzet voor fair en duurzaam erbij hoort in de kerk en past bij geloven, zelfs tot de kern ervan behoort. Toch staan kerkelijke groepen die zich bezighouden met fair en groen vaak een beetje los van de overige kerkelijke activiteiten. Het lukt vaak niet er een groter deel van de gemeente actief bij te betrekken. 
Tegelijk wordt buiten de kerken soms een gelovig of spiritueel aspect herkend aan de inzet voor duurzaamheid, zoals o.a. wordt geïllustreerd door de ‘Kleine catechismus van het groene geloof’ die Trouw begin 2013 naar buiten bracht. Tegelijk illustreert de verwarring die daarin en in de reacties erop wordt getoond over de aard van (de inzet voor) zowel geloof als duurzaamheid, de noodzaak van reflectie op wat nu precies de relatie is of kan zijn tussen geloof, spiritualiteit en duurzaamheid. 

Weinig reflectie

Dergelijke gerichte (theologische) reflectie specifiek op dit terrein (denk aan de ecologische theologie) vindt weinig plaats in Nederland. Dit geldt zowel voor de theologische instituten, alsook op het kerkelijk ‘grondvlak’, al is er wel in kringen van de feministische theologie en de franciscaanse beweging relatief veel aandacht voor. Ook internationaal vindt dergelijke reflectie wel plaats, bijvoorbeeld binnen de Wereldraad van Kerken en de (evangelicale) Lausanne Movement. En ook buiten de christelijke theologie vindt reflectie op het thema ‘(geloof,) spiritualiteit en duurzaamheid’ plaats, bijvoorbeeld in de islamitische theologie, het boeddhisme, het hindoeïsme en de humanistische beweging (Schouten 2005; Achterberg 1992; Wissenburg 2007; www.pelicanweb.org). 

Helemaal stil is het op dit punt in de Nederlandse kerken niet geweest. We kunnen denken aan Tussen woning en woestijn. Milieuzorg als aspect van christelijke cultuur (H.W. de Knijff, Kampen 1995), Schepping. De wereld als voorspel voor de eeuwigheid (A. van de Beek, Nijkerk 1996), de MCKS-publicatie Om kwaliteit van duurzaamheid, en dan met name de bijdrage van Renkema en Hogenhuis daarin (1996), het proefschrift Thora en stoa. Over mens en milieu van Jan Boersema (Baarn 1997), Het milieu als offerplaats. Over milieuproblematiek, levensbeschouwing en duurzame ontwikkeling (V. Poels (red.), Nijmegen/Best 1998, een publicatie als Grond onder onze voeten (C. Elzinga en C.T. Hogenhuis (red.), 2000), Leven alsof het (niet) óp kan (C.T. Hogenhuis, Budel 2006), Van grenzen weten. Aanzetten tot een nieuw denken over duurzaamheid (K. van der Wal en B. Goudzwaard (red.), Budel 2006) en recenter het – zij het Engelstalige - proefschrift van Martine Vonk Sustainability and Quality of Life (Amsterdam 2011). En van eerder datum, de jaren ’80, zijn er allerlei publicaties die min of meer in het kader van het zogenaamde Conciliair Proces voor Gerechtigheid, Vrede en Heelheid van de schepping  verschenen (C.J.M. Halkes, … en alles zal worden herschapen. Gedachten over heelwording van de schepping in het spanningsveld tussen natuur en cultuur, Baarn 1989, P. Dijkstra (red.), Zorg voor de schepping. Gelovige verkenningen rond de milieucrisis, Amersfoort/Leuven 1989, C. Houtman, Wereld en tegenwereld. Mens en milieu in de bijbel / mens en milieu en de bijbel, Baarn 1982, G. Manenschijn, Geplunderde aarde, getergde hemel. Ontwerp voor een christelijke milieuethiek, Baarn 1988, R. Munnik (red.), Natuur en christelijke traditie; een moeizame verhouding, Zoetermeer 1992, N. van de Perk, De aarde en haar kruis. Over christendom en milieucrisis, Kampen 1988). Daarnaast is er bij de Raad van Kerken een Beraadsgroep Duurzaamheid en Gerechtigheid geweest, die op dit punt echter maar beperkt van zich heeft laten horen. Haar opvolger, de Beraadsgroep Samenlevingsvragen van de Raad van Kerken, noemt op de website van de Raad wel duurzaamheid als een van haar werkterreinen, maar noemt het in haar beleidsplan 2012-2016 niet. Wel is er daarnaast een werkgroep Ecologische Duurzaamheid, die zich vooralsnog vooral op voedsel, landbouw en water als thema’s lijkt te richten. 

Ongetwijfeld zien we zo nog her en der verspreide kerkelijke, wetenschappelijke en populair-wetenschappelijke activiteiten over het hoofd. Maar waar het om gaat is dat dit alles maar nauwelijks doorklinkt in de kerken en voor veel mensen min of meer onzichtbaar en onvindbaar is. Discussie erover vindt weinig plaats. En in de theologische opleidingen en het academisch theologisch onderzoek lijkt het nauwelijks een plek te hebben. 

Deze observatie over het gebrek aan reflectie op dit punt en de geringe zichtbaarheid ervan wordt herhaaldelijk gedaan: in kringen van de Oecumenische Vrouwensynode, in een manifest over klimaatverandering dat voor de Raad van Kerken is geschreven (Kwetsbaarheid, verantwoordelijkheid en moed, 2009) en heel recent in een fraai document Maat, Moed en Mystiek van Lisette van der Wel (2013). Het vormde indertijd ook de aanleiding voor het boek Leven alsof het (niet) óp kan (C.T. Hogenhuis, Budel 2006) dat min of meer in opdracht van de werkgroep Kerk en Milieu werd geschreven. Het blijft echter tot nu toe bij eenmalige en wat geïsoleerde observaties, zonder veel vervolg. 

Verlegenheid en verwarring

Het gevolg van dit alles is dat christenen als christenen zich vaak verlegen voelen met deze thematiek, met hun mond vol tanden staan, of blijven hangen in gemeenplaatsen. Veelzeggend is wat dat betreft de titel van een recente publicatie in de serie Christelijk Sociaal Denken: Een schrijnend gebrek. Een begin van een christelijk-sociale visie op rentmeesterschap (2011). Gevolg is ook dat binnen de kerken en de lokale gemeente activiteiten op het terrein van duurzaamheid nogal eens worden gezien als hobbyisme van een klein aantal idealisten of zelfs naïevelingen dat in de kerk eigenlijk niet zo thuishoort. Daardoor blijven deze activiteiten vaak ook werkelijk beperkt tot een kleine schaal, tot hobbyisme. Men kijkt er soms welwillend naar, soms meewarig, soms met ergernis – ‘daar heb je ze weer’. Of men denkt: ‘mooi dat zij dat doen, dan hoef ik niet zo nodig, en doen wij als kerk er toch maar mooi iets aan’. Prettig geregeld? Maar dan vergeet men dat voor de beweging naar duurzaamheid uiteindelijk iedereen nodig is en dat geloofsgemeenschappen wel degelijk een interessante bijdrage bieden en kunnen bieden als het gaat om het realiseren van de omslag naar een duurzame samenleving (zie bijvoorbeeld het paper Heeft het zin wat we doen? De kleine kerk in de grote verandering. Naar duurzaamheid op www.kerkenvoordetoekomst.nl; Hogenhuis 2012; Martine Vonk, Sustainability and Quality of Life, 2011). 

Duurzaamheid, van rentmeesterschap tot levenskunst

Een centraal woord in de kerkelijke, theologische reflectie op duurzaamheid is 'rentmeesterschap' (Van der Ven 2003). Dit vooral nieuwtestamentische woord wordt gekoppeld aan de oudtestamentische scheppingsopdracht aan de mens de aarde ‘te bewerken en te bewaren’. Ten onrechte, volgens Boersema in zijn Thora en Stoa. Hij meent dat het begrip duurzaamheid beter gekoppeld kan worden aan de oudtestamentische spijswetten, die vooral een respectvolle omgang met dieren laten zien. 

Met het begrip rentmeesterschap krijgt duurzaamheid bovendien vaak een tamelijk antropocentrische invulling. Het is immers de mens die – weliswaar in opdracht van en als dienst aan God – het beheer over de schepping krijgt toevertrouwd. Om van die antropocentrische interpretatie weg te blijven wordt doorgaans benadrukt dat de mens dit slechts in opdracht van God doet, als dienst aan God, onder verantwoordelijkheid en in gehoorzaamheid aan God. Het is met andere woorden God en zijn gehele schepping die centraal staan, inclusief de mens, maar niet alleen de mens. 

Tegelijk wordt wel gesteld dat de mens als het ware mede-schepper is, ‘schepper naast God’ (Koelega en Drees 2000). Bijbels gezien kunnen we zeggen dat wij van God het aanbod en de uitnodiging hebben gekregen om zijn schepping verder te verfraaien, te vervolmaken. De schepping was na zes dagen wel goed, maar niet af. Essentieel aan de schepping was dat mensen daarin de vrijheid kregen om een positieve, creatieve rol te spelen. Een verbond van God met mensen, in Adam en Eva, Noach, Abraham en Sarah, Jakob, Ruth, Maria en Jezus, en vele anderen voor en na hen. Die vrijheid schept verantwoordelijkheid, maar is natuurlijk ook een schitterend geschenk dat getuigt van een enorm vertrouwen. Over dat vertrouwen mogen we best dankbaar zijn, net zoals wie echt het wonder en de wonderen van de schepping tot zich laat doordringen – niet alleen die van de natuur, maar ook die van de mens, de menselijke mogelijkheden en zelfs veel, maar helaas niet alle, menselijke prestaties – alleen maar dankbaar kan zijn. En dankbaarheid moet getoond worden. Wat is immers dankbaarheid die niet getoond wordt? En dat doet men door zorg, respect. 

Een ander beeld dat hierbij gehanteerd wordt is dat de mens als het ware als tuinman is aangesteld, die de planten en dieren in de tuin verzorgt om optimaal tot bloei te komen. Het beeld van de tuin, dat in Genesis 2 en 3 wordt gebruikt, benadrukt dat de schepping in beginsel gezien moet worden als een goede woonplaats, wat ook in Ps. 104 wordt bezongen (Hogenhuis 2006, 73 e.v., 85 e.v.), Borgman 2000; De Knijff 1995; Caritas in Veritate, 38). In milieufilosofische termen gesteld, verschuift zo het beeld van de mens als rentmeester naar de mens als partner van of zelfs participant in de natuur. Nog een stap verder wordt gezet als de nadruk wordt gelegd op een spirituele verbondenheid met de natuur, zoals dat al enigszins werd aangeduid met het begrip ‘heelheid van de schepping’ van de Wereldraad van Kerken. Die verbondenheid hoeft overigens niet overdreven idyllisch of esoterisch ingevuld te worden, maar kan ook geïnterpreteerd worden als een vorm van intimiteit tussen twee partners met hun eigen zelfstandigheid en weerbarstigheden (Hogenhuis 2006, 74-76; Elzinga en Hogenhuis 2000). 

Het beeld van de schepping of de natuur als in beginsel een goede woning, een oikos, een leefbaar huishouden, ondanks of inclusief de weerbarstigheden en – door mensenogen gezien – wreedheden van dien, brengt ons uiteindelijk bij een brede opvatting van duurzaamheid als aanduiding voor de mogelijkheid een leefbare samenleving voor iedereen en van alles wat daarvoor nodig is te continueren, kortweg: de toekomstbestendigheid van een leefbare samenleving of  – nog korter – een toekomstbestendige samenleving, zoals het net al werd genoemd. Aan die toekomstbestendigheid zit, zoals misschien wel duidelijk en bekend zal zijn, zowel een ecologisch als een sociaal en economisch aspect. Het gaat om een gezonde natuur, een leefbaar milieu, goede sociale verhoudingen en voldoende welvaart, voor mensen hier en daar, nu en later, en dat alles in een optimale combinatie. Welke dat is, is een onderwerp van voortdurende discussie en politieke strijd. Duidelijk is dat ‘duurzaamheid’ daarmee een waardenkwestie is, een politieke en morele zaak. Duidelijk zal ook zijn dat op deze wijze duurzaamheid en gerechtigheid direct met elkaar samenhangen (zie daarover verder het paper 'Van duurzaamheid naar levenskunst' op www.kerkenvoordetoekomst.nl en Hogenhuis 2012, 214). 

Deze omschrijving van duurzaamheid lijkt nog steeds in zekere zin antropocentrisch. Dat is tot op zekere hoogte ook onvermijdelijk. Wij mensen kunnen immers alleen als mensen en vanuit onze positie als mensen naar de werkelijkheid kijken. Antropocentrisch in die zin houdt echter niet in dat het bij de aarde als goede woning alleen maar om de mens draait, zoals egocentrisch ook niet hetzelfde is als egoïstisch. Eigen aan een goede woning is immers dat deze niet slechts de noodzakelijkheden biedt om ons drukke leven mogelijk te maken, maar dat we er tot rust kunnen komen, onze gedachten kunnen (laten) verzetten, simpelweg kunnen genieten van wat er is, ons kunnen laten verrassen, niet alleen door anderen in huis, maar ook door een veranderlijke lichtval, bijvoorbeeld. In een goede woning wordt niet zozeer alles puur functioneel naar onze eigen hand gezet, maar geven we ruimte aan anderen en aan al die zaken waarmee wij de woning ‘inrichten’ zodat zij of die zaken zelf tot goed tot hun recht komen. Een goede woning wordt niet egoïstisch ‘uitgewoond’, maar wordt goed verzorgd, krijgt aandacht en krijgt zelf ‘de ruimte’. Kortom, een goede woning vergt respect, zorg en aandacht. Alleen dan zullen we ons er thuis voelen (Hogenhuis 2006, 73 e.v., 85 e.v.).

Duurzaamheid is zo uiteindelijk een zaak van toekomst, kwaliteit van leven, rechtvaardigheid, dankbaarheid, verwondering, waarde, zin, spiritualiteit, levenslust en levenskunst (zie het paper ‘Van duurzaamheid naar levenskunst’ op www.kerkenvoordetoekomst.nl). Als dat geen thema is voor in de kerk! We zien zo ook dat duurzaamheid eigenlijk met het hele leven te maken heeft: ons biologisch leven, het natuurlijk leven, maar ook ons sociaal leven, ons cultureel leven, ons psychisch leven en ons economisch en zelfs ons politiek leven (het ‘gevecht’ over doelen en waarden en om de macht om deze te realiseren), ons geloofsleven. 

Duurzaamheid in de kern van kerk en geloof

Dan heeft duurzaamheid natuurlijk ook met heel het kerkelijk leven te maken. Niet alleen zoiets als ‘milieudiaconaat’ en ‘vorming en toerusting’ (bewustwording), maar al het diaconaat (als de zorg voor rechtvaardigheid, de zorg voor de kwetsbaren, dichtbij in de eigen gemeente, of daarbuiten onder met name migranten en asielzoekers en uitkeringsafhankelijken, en ver weg in ontwikkelingslanden), pastoraat (als het samen zoeken naar doel, bestemming, zin en omgaan met de bedreigingen daarvan), bezinning, viering (het vieren van de schepping, de hoop, de belofte van toekomst, de gemeenschap, van simpelweg de successen die we als gemeenschap bereiken). En natuurlijk heeft het ook te maken met het kerkbeheer: het beheer van kerkelijke grond en de kerkgebouwen, het energiegebruik ervan, de producten die er omgaan; het kerkelijk geldbeheer, de personeelszorg (al worden bijvoorbeeld predikanten misschien niet simpelweg als personeel gezien). Net als iedereen en elke organisatie zijn kerkmensen en kerken immers niet alleen een potentiële hulp voor anderen, uit medelijden of mededogen of naastenliefde, maar maken zij ook gebruik van de diensten van anderen en hebben zij daarmee invloed op de wereld, positief of negatief, dichtbij en ver weg. Zij spelen hun rol in het spel van de economie en de wereldsamenleving. Een onschuldig spelletje is dat al lang niet meer. Zij hebben een verantwoordelijkheid. Naastenliefde betekent ook dat zij – wij – die verantwoordelijkheid serieus nemen. Die verantwoordelijkheid is geen zware plicht. Zoals we al zagen is het eerder een aanbod, een kans en een uitnodiging. De inzet voor elkaar en voor de wereld levert ons heel veel op, in termen van bevrediging, zin, kwaliteit van leven, welzijn, welvaart. 

Verbeelden, verbinden en verdiepen

Duurzaamheid is dus niet een zaak voor alleen dat ene, kleine kerkelijke werkgroepje, dat zo nu en dan een aparte milieuactie doet, of een ‘milieuviering’ organiseert. Het is een aandachtspunt voor alle kerkelijke geledingen en activiteiten. Een aparte werkgroep ‘duurzaamheid’ is er misschien vooral voor bedoeld om ervoor te zorgen dat in al het kerkelijk werk dát aandachtspunt in beeld blijft, iedereen ertoe uit te nodigen vanuit ál dat kerkelijk werk een bijdrage te leveren aan ‘een duurzame kerk’, erover mee te denken hoe die ‘duurzame kerk’ eruit zou kunnen zien. Een werkgroep van gezamenlijk dromen, elkaar (in verschillende kerkelijke activiteiten) prikkelen, stimuleren, ondersteunen, inspireren, op ideeën brengen en op koers houden. Een werkgroep van verbeelden, verbinden en verdiepen (zie de website www.kerkenvoordetoekomst.nl voor een methodiek om hieraan handen en voeten te geven). 


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Christiaan Hogenhuis.