Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Lieke Meertens
Dossiers » Hees, Anna Catharina van » introductie » Anna Catharina van Hees (1768-1825)

Anna Catharina van Hees (1768-1825)

Stichteres van de Zusters van de Choorstraat 

Anna Catharina van Hees speelde een vooraanstaande rol in het ontstaan van de eerste Nederlandse congregatie van Liefdezusters, de Dochters van Maria en Joseph, beter bekend als de Zusters van de Choorstraat (’s-Hertogenbosch 1820). Opmerkelijk waren de relatief gelijkwaardige verhouding die Anna wist op te bouwen met haar biechtvader en de uitzonderlijke lijdenservaringen die zij naar eigen zeggen had.

Geboorte en jeugd 

Anna Catharina van Hees wordt gedoopt op 6 april 1768 in Oisterwijk. Ze is de eerste dochter en het derde kind van Christiaan van Hees en Anna Maria Couwenberg. Over de sociale positie van het gezin is weinig bekend. Wel laten de weinige beschikbare gegevens zien dat het gezin arm is. Van de acht kinderen in het gezin blijft alleen Anna in leven. 

Als ze twaalf jaar oud is, wordt ze als hulp in de huishouding naar een oom in Gilze gestuurd. In 1784 sterft haar vader en keert ze naar haar moeder in Oisterwijk terug. Al haar broers en zussen zijn inmiddels overleden. Anna vindt werk in een herberg, op haar achttiende krijg ze een baan als dienstbode en enkele jaren later gaat ze naar Den Bosch. Ze heeft van de Boxtelse kapelaan gehoord dat de Bossche deken een dienstbode zoekt. Dit blijkt niet het geval te zijn. Wel vindt ze werk in logement De Kievit aan de Vischmarkt. Vervolgens dient ze ongeveer tien jaar bij een alleenstaande koopman-leerlooier. 

“Hier leert ze de derde-orde regel van Franciscus kennen. Zij voelde zich erdoor aangesproken en langzamerhand groeide de behoefte haar leven in dienst te stellen van God,” schrijft José Eijt in Religieuze vrouwen: bruid, moeder, zuster. Geschiedenis van twee Nederlandse zustercongregaties 1820-1940“Huwelijk en moederschap waren voor haar mogelijk minder aantrekkelijk of in het geheel geen opties.” 

Het belang van haar biechtvader 

In 1802 kiest ze de Bossche kapelaan Jacobus Antonius Heeren (1775-1859) als biechtvader. Deze relatie blijkt later van groot belang te zijn voor het ontstaan van de congregatie van de Zusters van de Choorstraat. Het wordt een vertrouwensrelatie. De biechtvader vraagt zijn biechtelinge om raad en betrekt haar bij zijn gedachtenontwikkeling.

Eijt: “De parochie Sint-Jacob, waar Heeren in 1803 werd benoemd, behoorde in de eerste helft van de negentiende eeuw tot de Bossche wijken waar relatief het hoogste aantal minderbedeelden woonde. Voor de sociale noden die Heeren hier aantrof, zocht hij een oplossing. Die vond hij in samenwerking met Anna Catharina van Hees.

Dat Anna van Hees Heerens vertrouwelinge werd, hing samen met een gedeelde religieus-mentale wereld waarin de navolging van Christus' lijden een centrale rol speelde.” 

Aantekeningen van Heeren 

Heeren hield aantekeningen bij over zijn biechtelinge en vertrouwelinge Anna Catharina van Hees. Hierin komen bijvoorbeeld haar visioenen aan bod. Eijt benadrukt dat het zijn visie is die in dit verhaal naar voren komt. “De woorden die zij tegen hem zou hebben gesproken, de ervaringen die zij hem meedeelde, worden door Heeren in religieus getinte taal verhaald. Het is mogelijk dat Heeren het relaas van zijn biechtelinge ‘vertaalde’ naar hem bekende modellen van vrouwelijke heiligheid.”

Het bijhouden van aantekeningen was overigens niet ongebruikelijk. Priesters werden hier vaak toe aangespoord wanneer zij de geestelijke begeleiders waren van vrouwen met bijzondere, religieus geïnspireerde ervaringen. Dit met het oog op kerkelijke onderzoeken, voor het geval er aan de betreffende vrouw een naam van heiligheid werd toegekend. “Daar kwam nog iets bij. Indien via zijn biechtelinge de wil van God kenbaar werd – en dat was wat Heeren werkelijk geloofde – dan waren haar ervaringen mede inzetbaar voor de uitvoer van zijn eigen plannen,” aldus Eijt.

Het kan dus zo zijn dat Heeren de religieuze lading van de verhalen van Van Hees extra benadrukte. Of het hele verhaal ‘waar is’, blijkt onmogelijk na te gaan. Wel schetst de bekende informatie een beeld van de samenwerking tussen Heeren en Van Hees. 

Visioenen 

Evenals haar biechtvader geselt Anna Catharina van Hees zichzelf driemaal per week. Ook draagt ze een haren boetekleed en een boetegordel. Volgens Heerens aantekeningen krijgt zijn biechtelinge vanaf 1814 ‘visioenen’ waarin het lijden van Christus centraal staat. Haar innerlijke visioenen gaan gepaard met fysieke verschijnselen. Dit vertelt ze allemaal aan haar biechtvader. Het is niet duidelijk of Heeren zelf ooit getuige is geweest van haar ervaringen. 

In haar religieuze oefeningen legt Anna van Hees zich toe op de navolging van Christus’ lijden. “Zij identificeerde zich daar zo sterk mee, dat ze zelf het fysiek lijden voelde. Naarmate dit navoelen intenser werd, werd haar ‘begeerte’ tot lijden groter,” legt Eijt uit. “Christus’ lijden was voor haar een bewijs van zijn liefde voor de mensen, ook voor haar. Door zelf te lijden kon zij die liefde beantwoorden. Daarin zocht ze niet alleen de vereniging met Christus. Zij was er zeker van dat haar lijden tevens de zielen in het vagevuur verloste.”

Haar ervaringen verlopen volgens een vast patroon. Wekelijks, op donderdagavond rond tien uur, krijgt ze een visioen. Daarin ziet ze zichzelf met Christus aanwezig in de Hof van Olijven. Ze krijgt het dan benauwd, beeft en transpireert. Zo beleeft ze alle fasen van het lijden mee. 

Op vrijdagmorgen - tijdens of na de communie - voelt ze de martelingen van gesel en doornenkroon. Zij is dan niet meer in staat te spreken. Van twaalf tot vier uur begeeft ze zich in inwendig gebed en beschouwing van de gekruisigde Christus. Dikwijls krijgt ze dan een visioen waarin haar zijn hart wordt getoond. Dat roept gevoelens van liefde, dankbaarheid en schuld om de onverschilligheid van de mensen voor Christus’ lijden bij haar op. ’s Avonds verschijnt aan haar een diep bedroefde Maria met het lijk van Christus op haar schoot. Soms ziet zij zichzelf in Christus’ plaats op de schoot van Maria liggen. 

Eijt: “Op vrijdagen kon ze niet eten, vanaf de vasten in 1815 amper drinken, en vanaf begin 1817 bleef ze op vrijdag vanwege hevige pijnen in bed. Dit patroon herhaalde zich in ieder geval tot 1821, soms gepaard gaan met ‘inwendige bloedingen’ in haar zij, en, naar ze beweerde, bloedspuwingen.” 

Hang naar lijdensmystiek

Haar ervaringen waren zeker niet uniek, schrijft Eijt. Ze passen in een tot in de middeleeuwen teruggaande traditie van naar heiligheid strevende vrouwen die de navolging van Christus beleefden door eenwording met de Gekruisigde. “In hun religieuze praktijken zochten zij de pijn van zijn wonden en het navoelen van zijn lijden was voor hen de ultieme vorm van imitatio Christi.” 

Tijd- en naamgenote Anna Catharina Emmerich (1774-1824) was een voorbeeld daarvan. Zij ontving, naar eigen zeggen, de stigmata. Eijt: “Het is niet onmogelijk dat Van Hees op de hoogte was van haar visioenen en devotionele praktijken en dat deze haar eigen ervaringen hebben beïnvloed.”  

Biechtvader Heeren versus de visioenen  

Heeren blijkt gevoelig voor de religieus geïnspireerde ervaringen van Anna van Hees. Vooral omdat hij zelf ook sterk gericht is op het lijden van Christus. Eijt: “Hij was overtuigd van de ‘echtheid’ van haar ervaringen. Voor hem vormde zijn biechtelinge een direct contact met het hogere, het goddelijke. Hij maakte daarvan gebruik als hij een beslissing moest nemen, wilde weten of een bepaald plan juist was of nieuwsgierig was naar de afloop van een bepaalde zaak. Dan droeg hij haar op aan God te vragen of Hij haar dit op voorspraak van Maria wilde openbaren. Heeren handelde dan naar hetgeen hem werd verteld.”

“Kennelijk accepteerde hij haar invloed op grond van haar bijzondere ervaringen. Keer op keer stimuleerde hij die ervaringen, omdat hij via haar Gods wil ten aanzien van zijn eigen plannen hoopte te leren kennen. Ter verkrijging van die gunst en de steun van God hielden biechtvader en biechtelinge samen gebedsoefeningen.”

Naarmate de lijdenservaringen van Anna sterker worden, beroept zij zich steeds meer op haar rechtstreekse contact met Christus. Dat ze in Maria’s of Christus’ plaats spreekt, zorgt ervoor dat ze steeds meer gezag krijgt bij Heeren. 

De oprichting van de congregatie 

In 1816 wil Heeren een gemeenschap van liefdezusters oprichten. Er is dan een groeiend aantal bejaarde ongeneeslijk zieken in het Bossche Groot Ziekengasthuis. Voor hen wordt regelmatig opvang gezocht door het regentencollege.

Een groep ongehuwde katholieke Bossche vrouwen houdt zich op dat moment al bezig met de plaatsing in gezinnen van verwaarloosde en verlaten kinderen. Ook Anna van Hees is bij deze groep betrokken. Dit zet Heeren ertoe om een congregatie van zusters op te zetten die zich het lot van de armen aantrekken. Hij schakelt de hulp van Anna in en samen gaan ze, vergezeld door twee anderen, op Maria-bedevaart naar Uden en Oisterwijk. Daar krijgt Anna de boodschap door dat het plan om een congregatie te stichten volgens de wil van God is en dat het door de Heilige Maagd beschermd zal worden.

“Sprekend in zinnen die haar door Christus en/of Maria werden ingefluisterd, gaf ze ook aan hoe en wanneer Heeren zijn plan diende te realiseren,” aldus Eijt. Herhaaldelijk deelt ze mee aan haar biechtvader dat haar visioenen en influisteringen over deze gemeenschap betekenen dat het Gods wil is dat óók zij deel uit zal maken van de congregatie.

Toch twijfelt Heeren of Anna wel mee kan werken aan de nieuwe gemeenschap van liefdezusters. Vanaf 1817 is zij namelijk vanwege haar lijdenservaringen op vrijdagen altijd in bed gebleven en eet of drinkt dan amper. Heeren vreest daarom dat ze niet geschikt is. Hij beveelt haar om raad te vragen aan God in deze kwestie. Anna krijgt vervolgens door dat zij vanaf de eerste dag deel zal uitmaken van deze gemeenschap van liefdezusters. Ze overtuigt Heeren door weer te gaan eten op de vrijdagen, naar de kerk te gaan en te vertellen dat ze alles doet 'in geest van gehoorzaamheid'.” 

Moeder van de congregatie 

Eijt: “Op 13 juli 1820 wordt Anna van Hees tot ‘moeder’ van de jonge congregatie gekozen, hoewel zij in tegenstelling tot de andere leden niet tot de Bossche burgerij behoorde.”

Eijt oppert dat haar leeftijd misschien een rol speelt bij deze beslissing. Anna is dan 52 jaar en daarmee beduidend ouder dan de andere vrouwen. Maar ze acht het waarschijnlijker dat zij door haar bijzondere religieuze ervaringen en haar speciale band met Heeren een geestelijk overwicht heeft. “Door haar religieuze autoriteit kon Anna van Hees de grenzen van haar stand en haar sekse overstijgen. De geestelijke dochter van de biechtvader was geestelijke moeder geworden, van hem zelf en van de nieuwe gemeenschap.” En zo weet Anna van Hees een andere invulling aan haar leven te geven dan die van huwelijk en moederschap. 

Het kan zijn dat niet iedereen goedkeuring gaf aan de bijzondere relatie tussen Heeren en Van Hees. Zo wordt Heeren in 1821 overgeplaatst en wordt hij benoemd tot pastoor in Oirschot. De bronnen zwijgen over de argumenten hiervoor. Wel protesteert Heeren tegen deze overplaatsing, hij wil de pas opgerichte gemeenschap niet in de steek laten. Door middel van brieven en bezoeken blijft hij wel nauw contact houden met Van Hees en haar medezusters. 

Eerste werkzaamheden aan de Choorstaat

In totaal vormen vijf Bossche vrouwen de eerste gemeenschap van Nederlandse liefdezusters aan de Choorstraat. Ook na hun oprichting blijven zij zich bezighouden met het besteden van kinderen. Ze plaatsen kinderen in kostgezinnen, zoeken hen regelmatig op en zorgen voor werk en onderdak als de kinderen zestien jaar zijn. 

Binnen de congregatie gaat Anna Catharina van Hees de geschiedenis in als het 'heilig Kaatje'. Zij overlijdt op haar 56-ste, op 14 februari 1825.

De congregatie na haar dood 

De congregatie houdt zich na haar overlijden bezig met opvoeding en onderwijs in diverse Noord-Brabantse dorpen en steden, maar ook daarbuiten. Zo worden ook buitenlandse missies van belang, waaronder missies naar Mongolië en Indonesië, waar de toekomst van de congregatie ligt.  

Ze wijdt zich tevens aan de zorg voor armen, ouderen en zieken. De gemeenschap verrichtte pionierswerk op het terrein van onderwijs aan doven (Instituut voor Doven in Sint-Michielsgestel). Daarnaast zijn de zusters vooral bekend vanwege de St. Maartenskliniek, die in 1936 ontstond vanuit Huize Sint-Vincentius te Udenhout, dat was opgericht in 1925. Ook raakte zij bekend door het Pedologisch Instituut Ubbergen-Nijmegen. 

De congregatie staat ook wel bekend onder de naam ‘De Dochters van Maria en Joseph’ en is herkenbaar aan het symbool van de levensboom. Dit herinnert aan de wijnstok in het evangelie van Johannes (Joh. 15, 1-16). De liefdezusters worden blootgesteld aan allerlei ‘wereldse’ invloeden en hun vincentiaanse leefregel streeft daarom naar een weerbare binnenkant. 

De Congregatie Dochters van Maria en Joseph vierde in 2010 haar 190-jarig bestaan. Het jubileumfeest was de opmaat voor een doorstart, met onder meer een Huis voor Spiritualiteit en nieuwe intredingen.

Conclusie 

Van Hees trok van haar geboortedorp naar de stad om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Rond haar dertigste levensjaar ontstond het verlangen haar leven aan God te wijden. Misschien realiseert zij zich dan dat een huwelijk en kinderen waarschijnlijk niet meer tot de mogelijkheden behoorden. Of misschien trok deze mogelijkheid haar niet aan. Ze is midden veertig als ze haar wensen voor het eerst aan haar biechtvader bekendmaakt en rond de vijftig wanneer zij haar wensen gerealiseerd ziet.

Eijt: “De Nederlandse historica Johanna Naber signaleerde in 1917 dat veel vrouwen van betekenis in de negentiende eeuw pas tot volledige ontplooiing kwamen na jaren van innerlijke strijd. Vaak waren zij dan reeds de veertig gepasseerd. Naber zelf schreef deze ‘inwendige strijd’ toe aan het proces waarin de doelloosheid van de onzekere meisjesjaren, waarin de vraag of het huwelijk al dan niet de levensweg zou bepalen, overwonnen werd. 

Vooral ongehuwde, begaafde vrouwen die in huwelijk en moederschap geen aantrekkelijke of bevredigende levensinvulling zagen en die evenmin voelden voor een leven gewijd aan de zorg voor verwanten, konden in conflict komen met heersende normen ten aanzien van vrouwelijkheid. Deze vrouwen voelden een sterke roeping, zonder precies te weten waartoe zij geroepen werden.”

Ook Van Hees kende mogelijk jaren van innerlijke strijd. Een glimp daarvan wordt zichtbaar in haar bijzondere religieus geïnspireerde ervaringen. Deze gingen samen met een groeiend besef van roeping tot het kloosterleven. Door een actieve en creatieve levenshouding slaagde ze erin een bestaan voor zichzelf te realiseren dat ze diep in zichzelf ambieerde. 


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Jose Eijt.