Het Kerstfeest of Kerstmis (dit woord is ontwikkeld uit een oude term voor Christus-mis) steekt in de huidige tijd het Paasfeest naar de kroon, maar, terwijl er in de eerste helft van de tweede eeuw al sprake was van een christelijk Paasfeest naast het Joodse Pesachfeest, is het Kerstfeest pas veel later ontstaan. Op het Kerstfeest, 25 december, wordt de geboorte van Jezus Christus gevierd. Maar in eerste helft van de tweede eeuw schrijft Origenes nog met nadruk dat het zondaars zijn die geboortedagen vieren, niet heiligen. In de christelijke kerk was het daarentegen gebruikelijk om de sterfdagen van de martelaren in ere te houden, die men als hun ‘geboorte in de hemel’ beschouwde.
Hoewel veel van de geschiedenis van de begintijd van Kerstfeest en Epifanie in het duister is gehuld, is men het er over het algemeen wel over eens dat Epifanie in het Oosten is ontstaan, terwijl het Kerstfeest zijn oorsprong in het Westen had. In de begintijd zal op het oosterse Epifaniefeest ook de geboorte van Jezus, naast zijn doop, aandacht hebben gekregen, terwijl op het westerse Kerstfeest vanaf het begin de geboorte centraal stond. Toen Oost en West elkaars feest overnamen, werd Jezus’ geboorte alleen nog op het Kerstfeest gevierd, ook in het Oosten.
De eerste vermelding van een feest ter gelegenheid van de geboorte van Jezus vinden we in een Chronografie uit Rome van Philocalus, uit 354. Jezus’ geboortedag wordt in een lijst met sterfdata van martelaren aangegeven als 25 december. Ook al is het uitzonderlijk dat niet de sterfdatum maar de geboortedatum van Jezus opgenomen is, wijst dit erop dat de dag van Jezus’ geboorte evenals de sterfdagen van de martelaren als een feestdag werd gezien. Uit een lijst met Romeinse bisschoppen die ook in de Chronografie is opgenomen, wordt geconcludeerd dat het gegevens betreft van uiterlijk het jaar 336.
Men gaat ervan uit dat het feest voor het eerst in Rome is gevierd en zich vandaaruit langzaam maar zeker heeft verspreid. In Constantinopel noemt Gregorius van Nazianze (ca. 380) zich de ‘initiator’ (exarchos) van de gewoonte om het Kerstfeest ook in deze stad te vieren. Dit suggereert dat Constantijn de Grote bij de invoering van het feest geen rol heeft gespeeld, zoals wel is beweerd.
Er zijn twee hoofdhypotheses die het ontstaan van het Kerstfeest willen verklaren, een religiehistorische, die een verband legt met het heidense Zonnefeest, en de ‘berekeningshypothese’, die uitgaat van het belang dat aan symbolische getallen en data werd toegekend. In gematigde vorm zijn beide hypotheses overigens ook met elkaar te combineren.
Volgens de juliaanse kalender uit die tijd viel de zonnewende op 25 december. Deze dag, waarop de zon weer in kracht begon toe te nemen, was belangrijk voor de verering van de Zonnegod in het Romeinse Rijk. In 275 plaatste keizer Aurelianus de god Sol Invictus (de Onoverwinnelijke Zon) aan het hoofd van het hele pantheon, waardoor de verering van Sol toenam. Volgens de religiehistorische hypothese was de aandacht voor de Zonnegod de aanleiding voor de kerk om het Kerstfeest op 25 december in te voeren. De hypothese werd voor het eerst gepubliceerd door Hermann Usener in 1889, en wel in een extreme vorm: de kerk wilde het Zonnefeest vervangen door een christelijk feest, en dat werd het Kerstfeest. Bernard Botte verdedigde een gematigder vorm van de hypothese in een invloedrijk boek uit 1932: het Zonnefeest was wel mede aanleiding voor het Kerstfeest, maar niet de oorzaak ervan.
De allereerste bron waarin een verband wordt gelegd tussen het feest van de Zonnegod en het Kerstfeest, is een glosse in een handschrift van de Syrische auteur Dionysius bar Salibi uit de twaalfde eeuw. Dit is echter te laat om als historisch getuigenis voor de hypothese te gelden. Een belangrijk argument voor de hypothese is dat de kerkvaders in de vierde en de vijfde eeuw veelvuldig de symbolen ‘licht’ en ‘zon’ voor Christus gebruiken en uitwerken, waarbij ze soms expliciet refereren aan de verering van de Zon. Voor deze symboliek geven de bijbelse geschriften op zich echter ook aanleiding, bijvoorbeeld: Mal. 3: 20 / 4: 2 (‘Maar voor jullie die ontzag voor mijn naam hebben zal de zon stralend opgaan, de zon die gerechtigheid brengt en genezing in haar vleugels draagt’), Joh. 8: 12 (‘Ik ben het licht voor de wereld’), Ef. 5: 14 (‘Christus zal over u stralen’), passages waaraan de kerkvaders dan ook refereren.
Volgens deze hypothese is de interesse die de kerkvaders hadden voor de data van bijzondere gebeurtenissen in Jezus’ leven, vanwege de symbolische betekenis die aan data en getallen werd toegekend, de oorzaak voor het ontstaan van het Kerstfeest. Zo werd de aankondiging van Jezus’ geboorte, en dan ook zijn conceptie, geplaatst op 25 maart, in de juliaanse kalender de dag van de lente-equinox. Op die dag werd ook de schepping van de wereld herdacht, zodat schepping en herschepping samenkomen. De geboorte van Jezus zou dan negen maanden later hebben plaatsgevonden, op 25 december.
Vanwege de symboliek ging men ook veelal uit van hele in plaats van gebroken getallen voor de lengte van iemands leven. Dit gold o.a. voor de aartsvaders uit het Oude Testament. Dit betekende dat iemands overlijden op dezelfde dag van het jaar plaatsvond als zijn geboorte. Ook dit werd op Jezus toegepast, zij het dat in zijn geval niet de dag van zijn geboorte, maar die van zijn conceptie gezien werd als dezelfde als die van zijn dood: hij zou ook op 25 maart zijn gestorven. Dit vindt men in een tekst uit het einde van de vierde eeuw, De solstitiis et aequinoctiis, volgens welke een vergelijkbare redenering ook voor Johannes de Doper geldt: zijn conceptie zou met de equinox in september hebben plaatsgevonden, toen zijn vader Zacharias aan het eind van het Loofhuttenfeest in de tempel diende, terwijl hij op de zonnewende in juni geboren zou zijn. Vergelijkbare redeneringen vinden we ook bij Johannes Chrysostomus en bij Augustinus. Al in het begin van de tweede eeuw noemt Sextus Julianus Africanus 25 maart als de datum van zowel de aankondiging van Jezus’ geboorte als van zijn sterven.
De berekeningshypothese werd in hetzelfde jaar (1889) gepubliceerd als de religiehistorische hypothese, door Louis Duchesne. Zij kreeg heftige kritiek te verduren, maar keerde herhaalde malen enigszins gewijzigd terug. De versie die in de tachtiger jaren van de 20e eeuw door Thomas Talley werd verdedigd, doet op de dag van vandaag opgeld.
De feitelijke datum waarop Jezus is geboren, is niet bekend, maar in de patristische periode ziet men wel allerlei kandidaten de revue passeren. Clemens van Alexandrië (ca. 200) noemt diverse data die de ronde deden voor gebeurtenissen in het leven van Jezus (Stromata I.21.146): voor zijn geboorte 19 en 20 april en 20 mei, voor zijn doop (door volgelingen van de gnosticus Basilides) 6 en 10 januari, en voor zijn sterven 21 maart en 14 en 20 april. Sextus Julianus Africanus (vóór 221) noemt 25 maart al als de datum van zowel de aankondiging van Jezus’ geboorte als van zijn sterven, wat impliceert dat 25 december werd beschouwd als de dag waarop Jezus werd geboren. Volgens Pseudo-Cyprianus, De Pascha computus, is echter 28 maart de dag van Christus’ geboorte.
Onderzoekers gaan er over het algemeen vanuit dat bij het ontstaan van het Epifaniefeest in het Oosten de geboorte van Christus als het verschijnen van God in de wereld centraal stond, waaraan andere epifanieën, zoals zijn doop in de Jordaan en de bruiloft te Kana, werden gekoppeld. De dag waarop het feest plaatsvond, zou dan de vermoede dag van Jezus’ geboorte zijn. En aangezien het feest volgens allerlei bronnen op 6 januari werd gevierd, zou men die datum dus ook hebben gezien als de dag waarop Christus werd geboren. Epiphanius van Salamis (vierde eeuw) schrijft expliciet dat Jezus op 6 januari is geboren.
Toen in Rome het Kerstfeest werd ingesteld, koos men daarvoor 25 december als datum, en toen dit feest steeds grotere verspreiding kreeg, eerst in het Westen en daarna ook in het Oosten, werd deze dag vlakbij de zonnewende de vrijwel algemeen aanvaarde datum voor de viering van Jezus’ geboorte.
De bronnen laten zien dat het Kerstfeest op 25 december vanuit Rome langzaam maar zeker door een steeds groter deel van de wereldwijde kerk werd overgenomen. Van Optatus van Milevus (in Numidië, Noord-Afrika) is een kerstpreek bewaard gebleven die hij ten tijde van de vervolging door Julianus de Afvallige in 361 heeft gehouden. Ambrosius van Milaan (ca. 335-397) heeft een hymne Intende qui regis Israel geschreven, waarin allerlei kerstmotieven een rol spelen. Gregorius van Nazianze is een voorvechter van een apart Kerstfeest naast het Epifaniefeest in Constantinopel, ca. 380. En in 386 hield Johannes Chrysostomus in Antiochië een vurige preek om de viering van het recente Kerstfeest aan te moedigen.
In andere delen van het Oosten duurde het langer voor men het Kerstfeest introduceerde. De eerste indicatie dat het in Alexandrië wordt gevierd, stamt uit 432, als Paulus van Emesa (het huidige Homs in Syrië) daar op 25 december een preek houdt. In diezelfde tijd voert aartsbisschop Juvenalus van Jeruzalem (424-458) het Kerstfeest in in Palestina, maar na zijn dood wordt het weer afgeschaft. Het duurt dan tot de regering van Justinus II (565-578) voor het ook daar definitief een plaats krijgt naast het Epifaniefeest. In Armenië wordt de geboorte van Christus tot op de huidige dag op 6 januari gevierd.
In de Chronografie uit 354 staat de geboorte van Christus tussen de sterfdata van de martelaren. Augustinus (354-430) noemt het feest een memoria, van een lagere orde dan het Paasfeest, dat hij een sacramentum noemt. Volgens Leo de Grote († 461) is het Kerstfeest wel een sacramentum, hoewel het in zijn tijd nog op de heiligenkalender staat. Maar in het Sacramentarium Gelasianum uit de zevende eeuw behoort het feest van Christus’ geboorte wel tot de cyclus van de feesten van de Heer.
Tot aan het midden van de vijfde eeuw was er in Rome maar één viering op het Kerstfeest, overdag, in de Sint Pieter. Na het concilie van Efeze (431), waar op christologische gronden werd besloten dat Maria theotokos (Moeder Gods) genoemd mag of zelfs moet worden, liet bisschop Sixtus III van Rome de Santa Maria Maggiore bouwen. In een grotachtige crypte van deze kerk werd voortaan om middernacht een tweede kerstviering gehouden, die waarschijnlijk werd geïnspireerd door de viering in Jeruzalem, zoals die door de pelgrim Egeria in de tachtiger jaren van de vierde eeuw was beschreven. In het midden van de zesde eeuw kwam er nog een derde mis bij, vroeg in de morgen, in de kerk van de martelares Anastasia van Sirmium, ten behoeve van de Grieken in Rome. De feestdag van Anastasia viel op 25 december, maar in de viering werd ook aandacht geschonken aan de geboorte van Christus, waardoor ook deze dienst langzaam maar zeker een kerstviering werd. Gregorius de Grote (ca. 600) noemt de drie vieringen in een preek. Daarna is het gebruikelijk geworden het Kerstfeest te vieren met drie missen.
(door Hans van Loon)