Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Hans van Loon
Dossiers » Maximus Confessor » introductie » Maximus de Belijder (580-662)

Maximus de Belijder (580-662)

Leven

Over de jeugd van Maximus is niet veel bekend. Het lijkt waarschijnlijk dat hij in 580 in Constantinopel is geboren en aan het keizerlijke hof een belangrijke functie heeft bekleed. Hij keerde echter de wereld de rug toe en trok zich als dertiger terug in een klooster te Chrysopolis, dat lag op de Aziatische oever van de Bosporus, tegenover wat toen de hoofdstad van het Romeinse Rijk was. Getuige zijn correspondentie met Johannes de Kamerheer bleef hij daar goede contacten met het hof onderhouden. Als monnik legde hij zich toe op ascese en het geestelijk leven.

Vanaf 634 mengt hij zich in de strijd tegen het monothelitisme, een leer die verkondigt dat er maar één wil in Christus is. Deze leer was als een politiek compromis een poging van de keizer om de christenen die het Concilie van Chalcedon (451) niet erkenden en slechts één natuur in Christus beleden weer binnenboord te halen. Dit alles speelde zich af tegen de achtergrond van een oprukkende islam, die belangrijke gebieden als Egypte, Syrië en Palestina voor het rijk verloren deed gaan. Op de vlucht voor de Perzen is Maximus dan al uitgeweken naar Noord-Afrika, dan nog Romeins (Byzantijns) grondgebied. Een medeballing daar is Maximus’ leermeester Sophronius, die later patriarch van Jeruzalem wordt en ook belijdt dat Christus de volledige menselijke natuur heeft aangenomen.

Vanwege zijn strijd tegen het monotheletisme moet Maximus in Constantinopel terecht staan. Hij wordt gefolterd, zijn tong uitgesneden en zijn rechterhand afgehakt, en in ballingschap gestuurd. Hij sterft in 662 in wat tegenwoordig Georgië heet.

Geestelijk leven

Over ascese en het geestelijk leven heeft Maximus verschillende werken geschreven, waarvan zijn Hoofdstukken over de liefde één van belangrijkste is. Dit werk bestaat uit 4 kephalaia van elk honderd korte teksten die advies geven over de stadia van het geestelijke leven: praxis (training in de deugden), theoria (schouwen van de diepere zin van het boek der natuur en de bijbel) en theologia (inwijding in de geheimen van de Drie-eenheid). Deze driedeling gaat terug op Evagrius Ponticus, van wiens psychologische inzichten Maximus dankbaar gebruik maakt; hij corrigeert Evagrius door de liefde en niet de kennis (gnosis) als uiteindelijk doel te stellen. (Op een vergelijkbare subtiele wijze maakt Maximus bedenkelijke aspecten van de leer van Origenes orthodox in zijn oeuvre.)

Men zou Maximus’ ascetische geschriften een ‘persoonlijke mystagogie’ kunnen noemen, die de lezer helpen om in zijn of haar ziel in te gaan en haar kern, de nous, te reinigen. In het mensbeeld van de Griekse kerkvaders staat de nousvoor een intuïtief, spiritueel weten, dat ondersteund wordt door het discursieve verstand. Het is de nous die spreekt met God, van wie hij bij uitstek het beeld in de mens vormt (vergelijk Gen. 1:26). Maximus omschrijft in zijn Moeilijkheid (Ambiguum) 7 de nous met ‘zijn onzichtbare natuur en de diepte en menigte van zijn gedachten’ als een afgrond. Deze afgrond roept tot ‘de goddelijke wijsheid, die voor het begrijpen werkelijk en waarlijk de onpeilbare afgrond is’ (vergelijk Psalm 42:8 volgens de Septuagint). Theologia is dus vooral een zaak van ervaren en schouwen in plaats van academisch beschouwen. Eigenlijk past hierbij het beste zwijgen; Maximus wijdt dan ook niet uit over zijn eigen mystieke ervaringen.

Dit zwijgen betracht Maximus ook als hij schrijft over de communie tijdens de eucharistieviering (‘goddelijke liturgie’ genoemd in het Oosten) in zijn Mystagogia. In het toepassen van de disciplina arcani is hij nog strikter dan zijn grote voorbeeld Dionysius de Areopagiet. Deze stilte over de consecratie en de communie zal ook samenhangen met het feit dat Maximus altijd eenvoudig monnik is gebleven en nooit tot diaken, priester, laat staan bisschop is gewijd. Zijn Mystagogia trekt allerlei vergelijkingen, bijvoorbeeld tussen de mens en de kerkruimte: het schip van de kerk staat voor het lichaam, de altaarruimte voor de ziel, en de altaartafel voor de nous. Het is duidelijk dat wat Maximos betreft de ‘gezamenlijke mystagogie’ en de persoonlijke mystagogie nauw samenhangen. Dus naast een kerkelijk leven is ook persoonlijk gebed en askesis (= oefening) nodig, en als monnik en microkosmos sluit Maximus zich niet volledig voor de wereld af, maar is juist zeer begaan met de macrokosmos.

Strijd tegen monotheletisme

Die betrokkenheid bij de grotere wereld komt ook tot uiting in zijn strijd tegen het monotheletisme. Uit het verslag van het theologische debat tussen Maximus en ex-patriarch van Constantinopel Pyrrhus, waarschijnlijk gehouden te Carthago in 645, wordt duidelijk waarom het zo belangrijk is dat Christus’ menselijk wil intact blijft. Als de menswording van Christus (door de Griekse vaders vaak met oikonomia aangeduid) niet volledig is, dan is de afstand tussen God en mens blijven bestaan en dan is de redding van de mens en de kosmos niet volledig. Maximus haalt er onder andere Aristoteles bij om een zeer verfijnde leer over de menselijke wil te ontwikkelen, waarin de mens en zijn wil van nature goed zijn. Door de zondeval is deze natuurlijke wil voor de mens echter niet meer vanzelfsprekend en kiest hij, na wikken en wegen, soms voor het goede en soms voor het kwade. In Christus daarentegen is deze natuurlijke wil niet overwoekerd door onwetendheid en zonde en richt hij zich naar de goddelijke wil. Daarom volgt in Getsemane op het zeer menselijke ‘laat deze beker dan aan Mij voorbijgaan’ (de menselijke natuur verzet zich tegen de dood) direct: ‘maar niet zoals Ik wil, maar zoals U wilt’ (Matt. 26:39).

Deïficatie

Tot slot is het belangrijk om te benadrukken dat vergoddelijking van de mens (theôsis,een kernbegrip bij Maximus en andere Griekse kerkvaders) niet inhoudt dat de mens als het ware oplost in God. De mens wordt dan juist méér mens en pas echt vrij, een ieder volgens zijn of haar logos. Al deze logoi of gronden van bestaan vinden hun oorsprong in de Logos, Christus (zie Moeilijkheid 7). De mens heeft volgens Maximus de hoge roeping om – in samenwerking (synergia) met God – eerst het eigen gefragmenteerde ik te integreren en vervolgens als mediator de verschillen te overbruggen tussen: man en vrouw, het paradijs en de bewoonde wereld, hemel en aarde, verstand en gevoel en tenslotte tussen God en de mens.

(door Michael Bakker)



Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan Michael Bakker.