Wanneer we het boek Richteren indelen op grond van de optredende hoofdpersonen, komen we tot de op de volgende pagina vermelde onderdelen.
Na de historische inleiding in Richteren 1 volgt een intermezzo van de ‘bode van Bokim’, waarna in 2:6-3:4 een aantal ‘kadertehema’s’ -afval-berouw-vergeving-bevrijding- wordt neergezet. De bedoeling van JHWH met zijn handelen jegens Israël wordt toegelicht: ‘Het is een beproeving’ (2:22-23). Dan volgen de heldenverhalen in twee blokken van drie ‘grote’ richters: Otniël, Ehud, Debora-Barak (3:5-5:31), onderbroken door het optreden van een ‘kleine’ richter, Samgar in 3:31. Samgar wordt vaak niet onder de zogenaamde ‘kleine richteren’ gerekend, maar gezien zijn (o.a. literaire) positie en de rol die hij speelt verdient hij die naam wel. Het lied van Debora in 5:2-31 onderbreekt het narratieve stramien. Maar duidelijk is dat de auteur met ‘Toen had het land veertig jaar rust’ het optreden van het due Debora-Barak pas in 5:31 wil afsluiten. De zin ‘Het land had X jaar rust’ past in een vast literair kader van de auteur (zie daarvoor beneden). Daarna vinden we weer twee blokken van drie grote richters: Gideon/Jerubaäl, Jefta, Simson (6:1-16:31), eerst onderbroken door het optreden van twee ‘kleine richters’: Tola (10:1-2) en Jaïr (10:3-5), en na de Jeftacyclus door de drie kleine richters Ibsan in 12:8-10, Elon in 12:11-12 en Abdon in 12,13-15. Zo vinden we zes grote en zes kleine richters. Deze passage wordt onderbroken door hoofdstuk 9, waarin niet het richterschap maar het koningschap (van Abimelek) centraal staat.
Daarna volgt het tweede deel van het boek: de verschillen zijn verrassend groot. Geen heldenverhalen meer met buitenlandse vijanden, maar nu interne twisten, uitmondend in een regelrechte burgeroorlog tegen Benjamin. De broederschap is ver te zoeken.