Niek Schuman, Rechtspraak en rechtsmetafoor in Oud-Israël, in: Interpretatie 19,2 (2011), p. 4-6
Samenvatting
De gang van zaken bij de uitoefening van de rechtspraak in de wereld van het Oude Testament is niet in alle opzichten duidelijk. We weten dat er vaak priesters bij betrokken zijn geweest; dat ligt in een cultuur die doordrenkt was van religie ook wel voor de hand. Ook de koning heeft er een rol in gespeeld; maar dat geldt dan weer alleen voor de eigenlijke koningentijd (ongeveer 1000-600 vóór Christus). Maar aan de basis van alle rechtspraak in Oud-Israël ligt de uitoefening van het recht door de stamoudsten en hun vertegenwoordigers in dorpen en steden. Zíj waren vanouds verantwoordelijk voor de handhaving van het recht. Hun optreden was in principe altijd openbaar, vaak ‘in de poort’ van de betreffende woonplaats.
Naast de eigenlijke rechtspraak vinden we in het Oude Testament veel sporen van het rechtsprincipe: gerechtigheid als orde(ning). Veel psalmen grijpen op dit principe terug, vooral de klaagpsalmen van wie zich al dan niet letterlijk ontrecht voelt. Het boek Job is in zijn geheel te beschouwen als een rechtsgeding, dat zich afspeelt tussen Job, zijn ‘vrienden’ en uiteindelijk de Eeuwige zelf. De uitkomst ervan is, dat Job in het gelijk wordt gesteld.
Bron: Interpretatie, met dank aan Nico Riemersma.
Gekoppeld bestand:
Bekijk / download