Tineke de Lange, Katholieken, Land en Israël, in: Interpretatie 18,7 (2010), p. 24-25
Margetekst
Waar massa's christenen op reis gaan naar `Israël', gaat de gewone rooms-katholiek naar het `Heilig Land'. Protestanten en katholieken gaan naar hetzelfde stuk grond, maar kijken vanuit hun traditie en theologie hier zeer verschilllend tegenaan. Tineke de Lange bespreekt de ontwikkeling van de visie op Israël als natie en notie in de Rooms-Katholieke Kerk.
Eerste twee alinea's
In een poging om van de zijde van de Rooms-Katholieke Kerk steun te verwerven voor een joods thuisland bracht Theodor Herzl in januari 1904 een bezoek aan paus Pius X. Getuige Herzls dagboek een weinig succesvolle audiëntie, want de paus uitte ernstige bezwaren tegen het zionistische streven: `De grond van Jeruzalem, ook al was ze altijd heilig, is [werkelijk] geheiligd door het leven van Jezus Christus.(…) De Joden hebben onze Heer niet erkend, en daarom kunnen wij het Joodse volk niet erkennen.'
De argumenten van paus Pius X weerspiegelden de al eeuwenoude christelijke substitutieleer die zegt dat christenen de Joden hebben vervangen als volk van God. Volgens deze leer was het Bijbelse verbond met al zijn beloften, dus ook de landbelofte, van het volk Israël overgegaan op de volgelingen van Christus, en hadden de Joden geen aanspraak meer op het land. De kerkvader Justinus Martelaar schreef bijvoorbeeld in zijn Dialoog met Trypho dat christenen met Abraham het ‘heilige land’ zouden beërven, aangezien zij door het geloof kinderen van Abraham zijn. De term ‘Heilig Land’ die Justinus hier als eerste gebruikt voor wat in de Bijbel ‘het Land’ genoemd wordt, zou de gangbare christelijke benaming worden. Volgens Justinus en Irenaeus van Lyon had het Land een eschatologische betekenis. Bij de wederkomst van Christus zou Gods belofte ingelost worden en zouden de christenen het Land in bezit krijgen. Er waren ook kerkvaders voor wie het Land als theologische notie afgedaan had. Zo zag Tertullianus het slechts als het decor waartegen zich de bijbelse geschiedenis had afgespeeld. Onder invloed van de spirituele exegese van Origenes ontstond een derde, vergeestelijkte, opvatting van het land. Het beeld van Paulus van het hemelse Jeruzalem (Gal. 4:26) was hiervoor een belangrijke sleuteltekst. Het Beloofde Land werd voorgesteld als een zuiver geestelijk rijk, dat van een volledig andere orde was dan de concrete historische en geografische werkelijkheid. Deze spirituele interpretatie vormde voor Origenes zelf overigens geen beletsel om zich voor enige tijd in Palestina te vestigen. En het vormde ook geen beletsel voor de christelijke pelgrimage naar het Heilig Land, die sinds het begin van de vierde eeuw goed op gang kwam en tot op heden doorgaat.
Tot ver in de twintigste eeuw bleven ideeën zoals die van Pius X bepalend voor de rooms-katholieke visie op het jodendom. Pas met het Tweede Vaticaans Concilie werd een andere weg ingeslagen. Uitgangspunt vormt Nostra aetate (1965), de concilieverklaring over de relatie van de katholieke kerk met andere godsdiensten, waarvan paragraaf 4 gaat over het jodendom. Deze tekst zegt dat de Kerk blijvend verbonden is met het jodendom en daarin haar wortels heeft. God heeft geen einde heeft gemaakt aan zijn verbond met het Joodse volk, het Joodse volk is niet collectief schuldig aan de dood van Christus. Met Nostra aetate zag de Kerk het jodendom niet langer als slechts een bijbelse voorafschaduwing van het ware Godsvolk en als negatief spiegelbeeld van het christendom.
Bron: Interpretatie, met dank aan Nico Riemersma.