Lucepedia

Digitale theologische encyclopedie

Verantwoordelijke redacteur dossier: Karin Leeuwenhoek
Dossiers » Sölle, Dorothee » introductie » Dorothee Sölle (1929-2003)

Dorothee Sölle (1929-2003)

De 'protesterende' mystica 

Sölle kan niet de lieveling van de theologen genoemd worden. Zij is de theologe van het grote publiek, van degenen die zich juist niet beroepsmatig met kerk en theologie, religie en spiritualiteit bezighouden. Sölle combineerde een zeer geëngageerde politieke theologie met een mystieke geloofshouding. Verschillende generaties christenen – en niet-christenen - kennen haar van haar publieke optredens en haar opmerkelijke initiatieven: oprichtster van het ‘Politiek Avondgebed’, pionier van de politieke theologie en de bevrijdingstheologie, gedreven vredesactiviste, charismatisch spreekster bij acties en politieke manifestaties, en kritische opponente van kerkleiders en academische theologen. Brede bekendheid kreeg Sölle met haar toegankelijke en enthousiasmerende boeken over politieke en bevrijdingstheologie en over lijden en mystiek. Ze werd daarmee een van de meest gelezen theologische publicisten van de twintigste eeuw. Meer dan dertig van haar publicaties zijn in het Nederlands vertaald. 

Sölle werd in 1929 in Keulen geboren als Dorothee Nipperdey. Ze was het vierde kind en de eerste dochter in een vrijzinnig-protestants burgerlijk gezin waarin kunst en filosofie hoog stonden aangeschreven. Ze was van dezelfde leeftijd als Anne Frank. Haar ouders sympathiseerden met de Bekennende Kirche maar stelden zich naar buiten toe behoedzaam op. De consequenties van de oorlog drongen ook door tot Sölles dagelijks leven: het gezin verborg een tijdlang een joodse onderduikster op zolder en werd genoodzaakt te evacueren bij de bombardementen op Keulen. Een van Sölles oudere broers was gemobiliseerd en stierf in krijgsgevangenschap. De volle omvang van het geweld en de terreur die in en door Nazi-Duitsland werden uitgeoefend drong evenwel pas in de jaren vlak na de oorlog door tot Sölle die toen nog op het gymnasium zat. Het maakte een onuitwisbare indruk op haar: Duitse te zijn, te leven na Auschwitz en afkomstig te zijn uit het land dat de geschiedenis heeft vervuild met de stank van gas - zoals ze het later provocerend zou noemen - vervulde haar met weerzin, schaamte en een levenslang schuldgevoel. Het al of niet onmachtig zwijgen van haar eigen landgenoten over dit gewelddadige verleden, evenals het ‘stil geschreeuw’ dat dit verleden in zich bergt, hebben Sölle diep getroffen en vormen een van de drijfveren die haar tot theologe van opspraak en tegenspraak hebben gemaakt.

Sölle ging in 1949 klassieke talen en filosofie studeren in Keulen en Freiburg. Opmerkelijk was de overstap die ze twee jaar later maakte om Duits en theologie te gaan studeren in Göttingen, hoewel zij verklaarde niet religieus te zijn, geen gebedsleven, geen bijzondere relatie met iets bovennatuurlijks en zeker geen band met de kerk de kerk te hebben. Ze wilde ‘de waarheid’ weten, die ze in de filosofie niet gevonden had, tenminste niet aanschouwelijk en praktisch genoeg. Ze wilde haar leven niet alleen met werk en consumptie vullen, haar leven moest een duidelijke gerichtheid hebben: ‘Er was iets in het christendom wat mij niet losliet; dat was Jezus Christus, die ten dode gefolterde die niettemin nihilist noch cynicus was geworden, zoals veel mensen in mijn omgeving na de Duitse catastrofe. Maar deze man uit Nazareth was onherkenbaar gemaakt door de kerkelijke traditie, de gemeenplaatsen van de catechisatie, de verveling van de kerkdienst en de aanspraak van gezag die er van uitging, en ten slotte de in het godsdienstonderwijs overheersende neo-orthodoxie die erop stond dat God ‘‘geheel anders’’ moest zijn dan alles wat wij over hem dachten. Zelfs als er een christelijke geloofsinhoud bestond, kon ik hem in de kerkelijke verpakking ervan niet herkennen.’ In Göttingen vond Sölle een theologische hermeneutiek die haar in staat stelde haar persoonlijke ontdekkingen over het christelijk geloof te verbinden met bijbelinterpretatie en klassieke christelijke geloofsreflectie. Dit programma daagde uit om over God en Christus te spreken in eigentijdse taal en vanuit de eigen levenssituatie.

In 1954 studeerde Sölle af. Ze werd godsdienstlerares op een middelbare school en trouwde met de kunstenaar Dietrich Sölle met wie ze in de jaren daarop drie kinderen kreeg, een zoon en twee dochters. Sölle werd kostwinnaar en begon freelance te schrijven, aan radioprogramma’s mee te werken, ze werd zelfstandig docente voor de nieuwere Duitse literatuurgeschiedenis en had een tijdlang een kleine onderzoeksaanstelling voor filosofie. Haar huwelijk strandde echter en werd, tegen haar zin, in 1964 ontbonden.

Niettemin zag ze kans om in deze moeilijke periode haar theologische grondwerk te schrijven: Stellvertretung, in het Nederlands Plaatsbekleding (1965). Ze knoopte aan bij de klassieke christologische visie dat Christus ons mensen bij God vertegenwoordigt, en vulde dit vertrekpunt aan met de veel ongewonere opvatting dat ook omgekeerd Christus bij ons mensen God vertegenwoordigt, de afwezige, onzichtbare God die door veel mensen als ‘dood’ wordt ervaren. Ten derde zag Sölle in deze zelfde lijn ook een opdracht voor de mens om Christus te vertegenwoordigen ten opzichte van de medemens, zolang Christus nog niet is teruggekomen om het rijk van God definitief te vestigen. Ze riep met dit boek onmiddellijk weerstand op onder kerkelijke theologen, die dit boek te vrijzinnig en te weinig vroom vonden. Maar dit was nog slechts een geringe wrevel ten opzichte van de botsing die in de jaren daarop zou volgen. Deze had te maken met Sölles wending naar de politieke theologie die direct volgde op het schrijven van het boek Plaatsbekleding. In haar persoonlijk leven hield deze wending nauw verband met haar ontmoeting en samenwerking met de vier jaar jongere godsdienstpedagoog Fulbert Steffensky, op dat moment benedictijner monnik in het klooster te Maria Laach. In 1969 trouwden ze met elkaar, nadat Steffensky was uitgetreden. Steffensky ging religieuze pedagogiek doceren in het hoger en wetenschappelijk onderwijs en zou uiteindelijk hoogleraar in de godsdienstpedagogiek worden. Ook uit dit huwelijk werd een kind geboren; Sölle was 41 jaar oud toen zij haar derde dochter baarde.

Samen met Steffensky (zie foto rechts, 2009) startte Sölle in 1968 in Keulen de oecumenische bijeenkomsten die bekend werden onder de naam ‘Politiek Avondgebed’. Sölle was van mening dat christenen hun politieke verantwoordelijkheid moesten nemen. Voor haarzelf hielden deze bijeenkomsten een gelijktijdige theologische en politieke radicalisering in. Het Bijbelse geloof in de God van de gerechtigheid, zo stelde zij vast, betekende concrete analyse van de maatschappelijke verhoudingen, actie en engagement, en dat hield ook in dat duidelijk politiek stelling genomen moest worden zoals tegen de oorlog in Vietnam of tegen het apartheidsregime in Zuid-Afrika. Sölle ging zich op grond van deze nieuwe inzichten en activiteiten ‘christen-socialiste’ noemen, waarmee ze op gespannen voet kwam te staan met het milieu waar ze vandaan kwam, met de gevestigde kerken en met collega-theologen, onder wie haar eigen leraren zoals Rudolf Bultmann. In 1971 publiceerde Sölle een boek waarin ze haar nieuwe theologische inzichten verantwoordde en verder onderbouwde, getiteld Politische Theologie. Ze behoorde met Jürgen Moltmann tot de eerste protestante theologen in Duitsland die zich onder deze noemer schaarden. Niet het zuiveren van de geloofstaal maar je daadwerkelijk identificeren met de armen maakt het evangelie verstaanbaar en van belang voor de wereld van vandaag, stelde Sölle.

In ditzelfde jaar rondde Sölle haar Habilitationsschrift getiteld Realisation af, maar slaagde pas na haar tweede examenpoging, iets wat zelden voorkwam. De boodschap dat zij moeilijk lag bij het Duitse universitaire establishment was duidelijk aan haar meegedeeld. Sölle zou nooit een vaste aanstelling aan een Duitse universiteit krijgen. Haar radicale theologische en politieke stellingnamen en haar positie als vrouw hebben haar ongetwijfeld belemmerd, maar Sölle zette zich ook zelf sterk af tegen de Duitse academische theologie en liet geen gelegenheid voorbij gaan om te benadrukken dat deze theologie zich niet bezighoudt met wat er werkelijk in de wereld gebeurt en met wat er leeft onder gewone mensen. Zij bleef haar theologisch werk consequent vanuit deze positie definiëren, ook tijdens haar langdurige hoogleraarschap in de theologie in de Verenigde Staten. 

Na haar boek Plaatsbekleding schreef Sölle het ene na het andere boek waarin zij haar theologische opvattingen op een zeer toegankelijke manier voor een groot publiek bracht. In 1973 publiceerde Sölle het boek Lijden waarmee zij ook in Nederland veel bekendheid kreeg. Twee vormen van omgaan met het menselijk lijden wijst Sölle in dit boek af: enerzijds het goedpraten ervan, zoals volgens haar in veel traditionele christelijke, naar binnen gekeerde, theologie en in het pastoraat plaatsvindt, wanneer gelovigen wordt voorgehouden dat het lijden ongeacht door wie of wat veroorzaakt geaccepteerd en gedragen moet worden omdat het de mens tot loutering dient. En ten tweede wijst zij het verzwijgen van het lijden af, het wegstoppen ervan in de seculiere, rationalistische samenleving die gelooft in maakbaarheid en die het lijden zoveel mogelijk ontkent en vermijdt. Hierdoor komen volgens Sölle veel mensen er niet aan toe de confrontatie met lijden aan te gaan, zich te verdiepen in de verschillende vormen en oorzaken ervan en zich te oefenen in een goede omgang ermee. Ze pleit ervoor de klassieke religieuze omgang met het lijden te hernemen, waarin wordt gevraagd wordt naar de zin en de functie ervan en waarin men kennis heeft over het uithouden van het lijden en het veranderen door het lijden, zoals we dit in Bijbelverhalen en bij mystici vinden. Aan deze opvatting ligt Sölles eerder geëxpliciteerde christologische visie ten grondslag over de niet-almachtige God - oftewel: Gods afhankelijkheid van mensen - en over de aanwezigheid van God in de persoon van Christus die het menselijke leven van lijden en vechten tegen het kwaad deelt en draagt.

Het tweede zeer bekend geworden boek van Sölle over de spiritualiteit van de politieke theologie is De heenreis uit 1976. In het christelijk geloof en in de christelijke mystieke taal wordt de ‘uiteindelijke geborgenheid’ die religie biedt, volgens Sölle voorgesteld als een tweevoudige beweging: enerzijds ontlediging en overgave van het ik, oftewel de heenreis, en anderzijds de terugkeer naar de wereld in betrokkenheid op en solidariteit met anderen, oftewel de terugreis. Hiermee legde zij de grondslag voor haar theologische visie op de verbinding van politieke theologie en mystiek. De systematische uitwerking hiervan, in haar boek Mystiek en verzet, zou evenwel nog meer dan twintig jaar op zich laten wachten. 

Een nieuwe impuls kreeg Sölles theologische reflectie in het midden van de jaren zeventig door de uitnodiging om hoogleraar in de systematische theologie te worden aan het protestantse Union Theological Seminary in New York. Sölle had het idee dat haar eigen theologische project in deze context beter tot zijn recht kwam vanwege de historische en actuele aanwezigheid van radicaal-christelijke, politiek-actieve bewegingen in de Verenigde Staten. Hier valt onder meer te denken aan de grote betrokkenheid van christelijke kerken en groeperingen vanaf de negentiende eeuw bij de afschaffing van de slavernij, bij de strijd voor de burgerrechten van vrouwen en voor de burgerrechten van de zwarte bevolking, gesymboliseerd door dominee Martin Luther King. Ze had een uitgesproken eigen theologische benadering met haar nadruk op politieke en bevrijdingstheologie en met haar pleidooi voor een spiritualiteit van het lijden.

In de jaren tachtig manifesteerde Sölle zich bovenal als het andere gezicht of de tegenstem van de kerken. Ze voelde zich spreekbuis van de mensen die zich niet langer thuis voelen in de kerken maar wel op zoek zijn naar inspiratie en bezieling zoals met name de profetisch-bijbelse traditie die biedt met het zoeken naar het koninkrijk van God en Gods gerechtigheid. Opvallend was echter de loyaliteit die Sölle ondanks alles ten opzichte van de christelijke kerken heeft bewaard. De hoop dat ze de kerken op een ander spoor kon krijgen, heeft ze nooit willen opgeven.

In de jaren tachtig en negentig waren het vooral de thema’s van ontwapening en vrede, globalisering en armoede, ecologische bescherming en de zorg voor vluchtelingen en illegalen waar Sölle voor optrad. Ze werd het boegbeeld van de Duitse vredesbeweging en demonstreerde in het begin van de jaren tachtig fel tegen het NAVO-dubbelbesluit om meer kernwapens in West-Europa te stationeren. Veel inspiratie deed Sölle in deze periode zelf op in haar reizen door Latijns-Amerika en in haar vele contacten met bevrijdingstheologen, waar ze de door haar vurig gewenste verbinding van christelijke spiritualiteit en sociaal activisme gerealiseerd zag worden. 

In het overzichtsboek over systematische theologie dat Sölle in 1990 publiceerde, getiteld Denken over God, bespreekt ze de grote thema´s van de christelijke theologie als schepping, zonde, kruis en opstanding steeds vanuit het perspectief van de bevrijdingstheologie. Op uitnodiging van een uitgever werkte ze twee jaar aan haar memoires, het voor Sölles doen dikke boek Tegenwind: Herinneringen (1995). Deze werd gevolgd door wat Sölle haar opus magnum noemde, het boek Mystiek en verzet: Gij stil geschreeuw (1997) van ruim vierhonderd pagina’s. Hierin tracht zij haar centrale these duidelijk te maken dat mystiek aanzet tot politiek verzet en persoonlijke verandering. Het model van geestelijke ontwikkeling als een innerlijke en uitwendige reis dat Sölle in Lijden en De heenreis heeft geïntroduceerd, werkt zij in Mystiek en verzet verder uit tot een beweging in drie stappen, bestaande uit ‘zich verwonderen - loslaten – in verzet komen’.

Voor Sölle bestaat mystiek, die zij in de grond van de zaak gelijkstelt aan ‘Godsverlangen’, niet uit bijzondere religieuze ervaringen of uit een ontmoeting met God die zich alleen of vooral in het innerlijk van mensen afspeelt. Mystiek heeft betrekking op het inoefenen van een geloofshouding die tegelijk een levenshouding is: de heenreis (naar het eigen innerlijk) die onlosmakelijk verbonden is met de terugreis (naar de werkelijkheid van alledag). Verder benadrukt Sölle dat deze spiritualiteit individueel wordt vormgegeven en in principe ook voor iedereen toegankelijk en uitvoerbaar is: ‘Wij zijn allen mystici’ zei zij dan ook. Deze democratisering en in zekere zin ook moralisering van de mystiek is een belangrijk onderdeel van Sölles theologische herwaardering van zowel de openbare als de persoonlijke of innerlijke betekenis van het christelijke geloof. Zij wilde de mystiek ontdoen van haar elitaire en naar binnen gekeerde imago, en affectieve en introspectieve elementen toevoegen aan de sterk gerationaliseerde protestantse theologie.

Zes jaar na het verschijnen van Mystiek en verzet overleed Dorothee Sölle op 73-jarige leeftijd op 27 april 2003 aan een hartinfarct. Kort na haar dood verscheen een boek met haar laatste teksten, gewijd aan de omgang met het einde van het leven: Mystik des Todes: Ein Fragment (2003).

Anne-Marie Korte noemt in navolging van Sarah Pinnock, auteur van The Theology of Dorothee Soelle, drie kritiekpunten op Sölles theologie. Ten eerste de wel erg optimistische toonzetting ervan, die uitgaat van de maakbaarheid van gerechtigheid, vrede en zorgzaamheid. Ten tweede het fragmentarische en polemische karakter van Sölles theologische denken: ze werkte thema’s zelden grondig uit. Een derde kritiekpunt ten slotte betreft Sölles selectieve gebruik van theologische, filosofische en literaire bronnen. Desalniettemin acht Korte Sölles project, dat de mystieke traditie op een kritische manier wil binnenbrengen in de hedendaagse cultuur, zowel in theologisch als maatschappelijk opzicht van blijvende en uitdagende betekenis.


Bovenstaande tekst is een samenvatting van de tekst van prof.dr. Anne-Marie Korte in de LUCE-bundel Toptheologen, verschenen onder redactie van prof.dr. Jozef Wissink bij uitgeverij Lannoo in 2006: 
Anne-Marie Korte, 'Dorothee Sölle: theologe van het "stil geschreeuw"' in: Jozef Wissink (red.), Toptheologen. Hoofdfiguren uit de theologie van vandaag, Tielt: Lannoo, 2006, pp. 162-195.


Bron: Tilburg School of Catholic Theology, met dank aan prof.dr. Anne-Marie Korte.
Externe link: Bestelinformatie
Externe link: Gedeeltelijk in te zien via Google Books